Het gebeurde in Callantsoog rond 1741. De heer S. A. Doevendans, wonende in Dieren,
schreef in 1975 over die tijd een paar verhalen. Zijn oom, de heer Jb. Baken Gzn. heeft
hem de historische gegevens aangereikt
Jan Harge, de ex-schout, gevangen genomen.
Proloog 1740-1743
Het is bar koud op die morgen van 6 december 1740.
Een ruiter gehuld in een ruime mantel, de hoed diep
over de ogen getrokken, drukt de sporen nog eens in
de lies van zijn paard. De barre oostenwind snijdt hem
in 't gezicht. Vlokken sneeuw dwarrelen omlaag en
belemmeren hem het uitzicht. Even afstappen om in
gindse herberg van een warme dronk te genieten en
het paard te verversen is er niet bij, kan er niet bij zijn.
Want Jan Harge, voormalig baljuw en schout van de
heerlijkheid Callantsoog, is op de vlucht. Vrienden
waarschuwden hem nog net op het nippertje: "Kerel,
maak dat je wegkomt. Ze zoeken je! Wee, wee, als ze jou te
pakken krijgen!"
In der haast heeft hij nog gauw de geldbuidel uit het
kabinet kunnen grijpen. Eten komt later wel. Als hij de
schuit van zevenen in Alkmaar nog maar kan halen.
Ook dan is hij nog niet veilig! In Hoorn, ja, daar pas
kan de machtige verreikende arm van Mr. Jacob Coren
van der Mieden, een der Heren van de Heerlijkheid
Callantsoog, hem niet meer bereiken. De harde grond
dreunt onder de voeten van een zwaar paard.
In het schemerdonker van de vroege morgen botst-
botst een lege aardlcar hem tegemoet. Jan Harge leidt
zijn rijdier naar de kant, springt even af om zoge
naamd iets aan het bit te veranderen. Met de rug naar
de voorman gekeerd wacht hij de morgengroet af en
mompelt iets terug. Met de neusdoek voor 't gezicht, hard snuitend, hoopt hij niet herkend te
worden. Moge het geluk met hem zijn! Dan bestijgt hij schielijk zijn dampend rijdier.
Even buiten Alkmaar brengt hij het op een bevriend erf en bindt het vast aan een boom. Het
zal gevonden worden en herkend. Dat is ook de bedoeling. Maar de berijder zal dan ver weg
zijn. Hij holt naar de kade. Weer is het gelulc met hem. Juist als de schipper van de trekschuit
de loopplank wil inhalen, glipt hij aan boord en duikt weg in de heerlijk warme roef. Hier is
hij veilig! Nog enkele uren en alle leed is geleden! Hij valt neer op de bank, vlak bij de tafel.
Tjonge wat is het daar buiten koud. Je kunt het zien aan de warme asem van het paard dat op
het jaagpad trekt. De schipper en zijn maat stoten met lange vaarbomen de schuit van de wal.
Boven op de roef kletsen laarzen. De schipper roept het jagertje op de wal iets toe. Dan komt
er beweging in de schuit. Bruine biezen schuiven langs de kleine ruiten. Gelukkig, hij vaart
Jan Harge!
Tegenover hem zit een vrouw breeduit met haar rokkenvracht, een hengselmand met pro
viand en twee kinderen. Daarmee hoefje alvast niet te praten, Jan! De vracht is betaald. Nou
kan ie op adem komen. Hij steunt zijn hoofd in de handen.
Dat zijn me ook een paar vreemde weken geweest. De laatste jaren van zijn schoutzijn trekken
aan zijn geestesoog voorbij. Eigenlijk had ie nooit de baantjes van zijn schoonvader, Pieter
Willem Muller, moeten overnemen. Maar ja, de emolumenten ervan kon hij best gebruiken.
Nou, wat doe je dan?
En toen hij op 1 december 1735 ook nog de functies van baljuw en houtvester toegewezen
kreeg, was het helemaal herrie geworden. Ze stikten allemaal van jaloezie.
62