STICHTING CALLINGER ERFGOED. Redden we het, of redden we het niet," was de veel gestelde vraag tijdens de vergaderingen van de Stichting Callinger Erfgoed in de reddingsloods van de reddingsmaatschappij, ons tijdelijk verga- derhonk, spontaan beschikbaar gesteld door de K.N.R.M. U begrijpt dat we ons verwant voelen met de doelstellingen van bovengenoemde maatschappij en derhalve ons prima thuis voelden in die loods. Toen ik dit artikel eind augustus begon te schrijven, leek het er al op dat het de goede kant opging en het eerste hoofdstuk van de actie, het aankopen van de stolp, gerealiseerd zou kunnen worden. Maar voordat we het donquichotachtige idee daadwerkelijk zouden kunnen realiseren, is het één en ander gebeurd. Hier volgt een kleine bloemlezing van die gebeurtenissen. Het Stichtingsbestuur, bestaande uit lieden die onze Callantsoger gemeenschap in al haar geledin gen zo goed mogelijk vertegenwoordigen, is begin juni 1993 gestart met de folderactie binnen de gemeenschap Callantsoog in de veronderstelling, dat daar het draagvlak zou moeten liggen. Dat we ons daar niet in hebben vergist blijkt nu drie maanden later. Een bedrag van ruim zeventig duizend gulden is opgehaald. Hulde aan een ieder die zich daarvoor hebben ingespannen. Aan de gemeente Zijpe is een verzoek gericht om honderd duizend gulden bij te dragen. (In de gemeenteraadsvergadering van 7 september 1993 is positief over ons verzoek beslist) We hebben door het uitnodigen van diverse bestuurlijke eenheden getracht hun te vertellen, waarom wij het zo belangrijk vinden, dat de stolp voor ons dorp behouden blijft. Zo zijn op 28 juli de leden van de Culturele Raad onze gasten geweest. Hun advies aan het College van B.en W. was daarna positief. Op 9 augustus hebben afgevaardigden van de diverse raadsfracties kennis genomen van onze plannen. Ook is er een comité van aanbeveling onder voorzitterschap van oud-burgemeester R van Gosliga ingesteld. Dit comité bestaat verder uit burgemeester Gutker, oud-burgemeester Vierhout, de dijk graven Yff en Steltenpool, de oud-ziekenhuisdirecteuren den Dolder en Smit, voorzitter Nobel van het Westfries Genootschap Oud-Westfriesland en voorzitter Groot van de Stichting Westfriese Molens. Al deze leden hebben door hun functioneren in onze samenleving een bepaalde invloed op plaatsen waar ons bestuur die niet heeft. Daarnaast hebben zij een binding met Callantsoog en zijn enthousiast over hetgeen wij hier aan het doen zijn. Een heel belangrijke activiteit was onze presentatie -acht weken lang- tijdens de braderie. Met het spinnen, breien, kantklossen, houtsnijden en accordeonmuziek als publiektrekkers hebben we tallo ze malen kunnen vertellen wat onze bedoelingen zijn na de aankoop van de stolp. Honderden heb ben dat aangehoord en gehonoreerd met een aankoop van een tegeltje, een foto en/of informatie boekje over Callantsoog. De opbrengsten waren boven verwachting (f 2600,00). Daarom veel dank aan de dames Baltus met kleindochter, Zeeman, Brugman, Schaap en de heren Beemster en Willemsen, die bijna elke week trouw met kap en dek hun kunsten lieten zien. Wanneer de aankoop van de stolp lukt dan wil dat niet zeggen, dat we uit de zorgen zijn, je zou bijna zeggen dan begint het pas. Want dan dient er echt te worden nagedacht over hoe we de diverse ruimtes gaan inrichten. Tot nog toe hadden we behoefte aan mensen die beschikten over een doordouwerige mentaliteit, financieel goed onderlegd waren en over de benodigde contacten beschikten in de diverse wereldjes die ons dagelijks omgeven. Eigenschappen waar we uiteraard gebruik van blijven maken, doch bij de inrichting dient de eigenschap creativiteit de boventoon te voeren. Dat houdt dan in dat een ieder die een aardig idee heeft over bijvoorbeeld het inrichten van een juttershoek of het inrichten van de diverse kamers of het opstellen van een permanente expositie die iets vertelt over de ontstaansge schiedenis van Callantsoog, ruimschoots aan de bak kunnen. Ga bij u zelf te rade en geef uw ideeën door aan ons bestuur. Cor Spijker 56

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 1993 | | pagina 16