50
'k Betreur dien toestand," sprak die heer,
En 'k vat niet, dat, bij zomerweer,
Geen macht van volk is aangesteld,
Tot wering van het stormgeweld.
Men heeft den toestand toch bezien;
Men weet, dat men hier hulp moet biên."
"Ja, hier en daar," sprak Bart Verhoog,
"Hier, bij ons dorpje Calantsoog,
En daar, tweehonderd meter wijd,
Bij strandpaal Achttien, Als de strijd
Daar weer gevoerd moet worden, ach.
Dan wordt 't voor velen nooit meer dag;
Want 't strand is daar bijzonder smal,
Met slechts een enklen lagen wal
Of zandrug, weinig meters hoog.
Daar ligt de dood van Calantsoog.
En als het in December weer
Eens stormt als drie jaar vroeger, heer,
Dan is die rug geen peulschil waard,
Waarvan geen stukje wordt gespaard;
Een enkle golf smakt heem ter'neer,
En dan - dan zie 'k geen uitkomst meer!"
"Hoe lang is wel het zwakke deel
Der wering, Bart?"
"Hoe lang? Nooit veel
Zal 't schelen, dat het naar ik gis,
Wel honderdvijftig meter is."
"Maar heeft men dan niet ingezien,
Dat men daar noodig hulp moet biên,
Door aan den achterkant veel zand
Te storten met bekwamen hand?
Dat kost geen duizenden, zoo 'k meen.
En 't kwaad was dan misschien geleen,
Althans voor 't nadrend herf stgeti j ,-
Nu is de beste tijd voorbij!"
"Dat zegt 'k met u, mijn waarde heer;
Nu ben ik bang bij wind en weer.
Maar wat ik u nu vragen wou,
Dat is, geen borrel voor de kou,
Maar dat gij naar den Haag eens gaat,
En daar de klachten gelden laat
Zeg aan de groote Heeren daar.
Dat men, tot wering van gevaar,
Nu voor Noord-Holland, zorgen moet;
Vooreerst om 't water, wild en hoog,
Te houden buiten Calantsoog. (1)
Kan dit niet meer gebeuren, dan
Ga men aan 't werk met honderd man,
En make dan de scheiding dicht.
Die tusschen ons en 't Koegras ligt. (2)
Dan wordt het water daar gekeerd
En grooter onheil afgeweerd.
Er zal dan nog wel veel vergaan,
Maar 't Noordkwartier blijft dan bestaan."
'k Beloof je hulp, mijn goede man;
'k Zal helpen waar ik helpen kan;
Want 'k zie dat groot gevaar hier dreigt
En laf is hij die daarbij zwijgt."
P.B.
II De polder Calantsoog.
2) Die scheiding bestaat voor een deel
uit een zandrug, waarin door uitgraven
groote gaten ontstaan zijn.
Want 't strand is daar bijzonder smal,
Met slechts een enklen lagen wal
of zandrug, weinig meters hoog.
Want 'k zie dat groot gevaar hier dreigt
En laf is hij die daarbij zwijgt.