Het hooiijzeren werd uitgevoerd door iemand die in dienst was van de gemeente of een
verzekeringsmaatschappij. Meestal maakte die persoon een vaste rondgang. Ook kwam hij op
afroep. Arie Zeeman uit de Groote Keeten was de laatste man die in Callantsoog liep te ijzeren.
Hij deed dit voor de verzekeringsmaatschappij 'Woudsend'.
Wanneer er gespit moest worden, werd er een aantal mensen gemobiliseerd, meestal waren dat
familieleden en/of buren.
Er werd dan met behulp van een steekschop en hooivorken een vierkant gat gemaakt. Sommigen
bedienden zich van een voor dit doel speciaal gemaakt stuk gereedschap. Dit apparaat zag eruit
als twee aan elkaar gemaakte mestvorken met sterk gebogen uiteinden. Door deze uiteinden in
het hooi te slaan, kon men er middels een touw en katrollen hele plakken tegelijk uithalen. Het
hooi dat er uit kwam werd over de hooiberg verspreid of tijdelijk op de dars gestort.
Wanneer je het zo kon redden, dan trof je het. Een gat van 2 bij 2 bij 3 meter was dan meestal
het resultaat.
Maar pas op, ook hooibroei had je in gradaties. Het kon zo erg zijn, dat een heel groot gedeelte
van de hooiberg moest worden omgezet. Als je dat overkwam, was je het volgende jaar
kritischer dan ooit bij het binnenhalen van het hooi.
In het allerergste geval kon het gebeuren dat de hooiberg leeggereden moest worden. De
brandweer stond er dan meestal bij, want het gebeurde nog al eens dat het uit de hooiberg
gespitte hooi, eenmaal in contact gekomen met de zuurstofrijke buitenlucht, spontaan in brand
vloog.
36