Op 2 mei 1786 kunnen de zeilen van de Frankendaal worden gehesen en begint de reis.
In haar boekje vertelt Henriëtte Mooy uitvoerig over het vangen en ontleden van de zeven
gevangen walvissen.
Misschien heeft de bemanning het met die werkzaamheden zo druk dat ze niet op het ijs letten.
De ijsvelden om de Frankendaal worden zo talrijk dat met geen mogelijkheid het schip er meer
uit kan. Toch is het pas juni. Het wordt zo koud dat er eind juni al sprake is van volop winter.
Dus blijft het ijs rond de Frankendaal.
In augustus begint Maarten Mooy zich ongerust te maken over het schip, de bemanning en over
thuis in Callantsoog, waar vrouw en kinderen zijn.
Een paar andere schepen zijn eveneens in het ijs vastgeraakt. Eén ervan wordt op de 1ste
september door het opdringende ijs verbrijzeld. De bemanning hiervan wordt over de andere
schepen verdeeld. De Frankendaal krijgt er 14 man bij. Deze heeft nu 74 eters aan boord.
Gelukkig is er voldoende proviand.
Ondertussen verkeert commandeur Mooy in tweestrijd. Moet hij en zijn bemanning op het schip
blijven of moeten ze over het ijs proberen IJsland te bereiken?
Een groep Engelsen, waarvan het schip al verbrijzeld is, besluit over het ijs te vluchten.
Maarten Mooy gaat een paar brieven schrijven. Eén aan de directeur van zijn rederij en één aan
zijn vrouw. Dat gebeurt op 25 oktober 1786.
Maarten en zijn drie zoons realiseren zich dat de toestand zeer ernstig is.
32
Den 22sten Mei, op 77 graden N.B. kwamen de bergen
van Spitsbergen in zicht en aan den horizon telden
zij eerst twaalf en later meer dan zestig schepen. Er
werden aanstalten gemaakt tot de vangst.
Een walvisvaarder lost zijn lading.
Tekening door E. W. Petrejus naar Groenewegen.