31
zag ze in haar verbeelding de Frankendaal weer, hoe
keurig alles op het schip in orde werd gebracht en
't grootendeels al gereed was bij haar bezoek een
week geleden, toen ze met Maarten (men was van
omstreeks Kerstmis bezig de uitgebreide inventaris,
bestaande uit een onoverzienbaar aantal scheeps-
benoodigdheden, 't visch- en jachttuig, benevens de
levensmiddelen aan boord te brengen) in Amsterdam
was en zij er een kijkje nam' op het IJ, waar het op
stroom lag en bebaliast werd.1) De Directeur der
reederij, mijnheer Gildemeester, kwam eveneens aan
boord en zag toe bij het inladen der victualy. Hij had
tevreden geknikt en ook Maarten was in zijn schik:
immers voor de uitrusting was weer onbekrompen
gezorgd.
't Was nog donker toen in den vroegen April
morgen hier en daar de deuren open gingen van de
huisjes in Callantsoog, de mannen en jongelingen
die naar Groenland2) zouden varen, kwamen met hun
huisgenooten, vrienden, familie en buren naar buiten.
De paarden trappelden briesend voor de huif
karren en de voerlui lichtten met een groote lantaarn
de bepakt en gezakt aankomenden bij. Daar was
Commandeur Maarten Mooy, rijzig, bedaard, en zijn
zwager, stuurman Vos met de bootsman, hun neef
Jacob Mooy, de jongelingen Eelmer en Jacob,
bootsmansmaat en matroos met hun vrienden, Aagtje
met haar dochters, getrouwde zusters en kinderen,
voorts loodslieden, enkele matrozen, een harpoenier
en Teunis met de jongere broers en hun vriend, het
koksmaatje, Albert de Boer. De overige leden der
bemanning, meest „Eiland-Friezen", Duitschers en
Denen, kwamen in Amsterdam aan boord.
„Alla, vortl" riepen de voerlui. „Dag moeder-nog-
een-keer!" Teunis sprong van den wagen terug en
sloeg zijn armen stevig om haar hals. De zweepen
knalden, de paarden trokken aan, een kort „Vaar
wel!" weerklonk en even later lag de dorpsstraat,
een onbekeide grasbaan, stil en eenzaam in den
komenden dageraad. De helmsprieten van de lage
duintjes tusschen de verspreid liggende woningen
bogen in den wind en onafgebroken zoefde het don
kere geluid van de breed op het strand aanrollende
Noordzee rondom.
1) Men pompte dan de honderden vaten-in-het-ruim die later
spek moesten bergen, vol zout of brak water. Tusschen deze in
stak men, om stevigheid aan het geheel te geven, een deel van
het berkenbrandhout voor den kok. Ook kwam langszij een
verschwater-schip liggen, waaruit omstreeks dertig vaten versch
water werden overgepompt om daarin gedurende de reis het
eten te koken.
a) „Groenland" Is niet het ons tegenwoordig onder dien naam
bekende land, doch Spitsbergen en omstreken, eilanden, door
de oudste ontdekkers gerekend tot „de kusten van Groenland".
Het fregat de Frankendaal, een Groenlandvaarder
met zeven sloepen, bemand met een gezonde en fris-
sche equipage van vijf-en-veertig koppen, lichtte in
den morgen van Zaterdag, den 22sten April, 1786, het
anker op het IJ en kwam, na door drie water
schepen1) over de zandbank het Pampus te zijn ge
trokken, den 30sten derzelfde maand op de reede
van Texel. Hier bleef het wachten op een gunstigen
wind, in gezelschap van vele andere schepen, onder
welke er zich dertien eveneens ter Groenlandsche
Visscherij begaven
l) Deze schepen van geringe diepgang namen de watervaten
zoolang in en sleepten gezamenlijk het lichter geworden Bchip
over de zandbank. Een afbeelding van een waterschip kan men
o.a. zien in het Historisch Scheepvaart-Museum te Amsterdam.
Commandeur Maarten Mooy (1739-
1817) woonde op 't Oostend in Cal
lantsoog. Waarschijnlijk heeft zijn huis
dus gestaan in de buurt van de oude
school. Nu (1992) is dat de bibliotheek.
Het woord commandeur inplaats van
kapitein of schipper werd op walvis
vaarders algemeen gebruikt.
Juni 1786 Plotseling verscheen er
een Groenlandsche beer op de ijsschot-
sen, geheel wit en zo groot als een os.
Men schoot hem om 't gevaar en om de
huid.