A%A\ACeW iïhooj- C;ALLAMCSOOg
esj de xx>aLvi svaak.c
Wim Lastdrager
Een van onze leden zag bij boekhandel 'de Slegte' in Amsterdam een boekje liggen, waarin een
reis naar de wateren rond Spitsbergen door commandeur Maarten Mooy beschreven werd.
Hij dacht aan onze vereniging en kocht het voor een merkwaardig lage prijs. 10,00)
De inhoud van het boekje is historisch gezien bijzonder waardevol. De relatie tussen Callantsoog
en de walvisvaart komt hierin duidelijk naar voren.
De juiste titel van het boekje is:
NAAR GROENLAND met de FRANKENDAAL
Historisch verhaal naar het journaal van
COMMANDEUR MAARTEN MOOY
"Behelzende zijne uitreize van Amsterdam den 22sten april 1786,
Zijne bezetting in het ijs,
zijne rampspoeden in zee
en behouden aankomst voor Amsterdam op 28 februari 1787.
De schrijfster is HENRIETLE MOOY
en het boekje is uitgegeven in 1942 bij de Wereldbibliotheek in Amsterdam.
We nemen er een paar gedeelten uit over en zullen de rest samenvatten.
GROENLANDSE WALVIS
Zwart met een witte vlek op de kin. Het
dier kan 15 m lang worden en 75000 kg
zwaar. De vinnen zijn de voorste ledema
ten. De kop is zeer groot, ongeveer 40%
van de lichaamslengte. De ogen, vlak
achter de baarden, zijn klein.
Typisch is de 3 tot 4 m hoge waterstraal
als het dier boven water komt. De neusga
ten, boven op de kop gelegen, gaan dan
open en de uitademing heeft met zo'n
geweld plaats dat er een waterfontein
ontstaat. (De afgekoelde waterdamp.)
A,
,agtje Blank zuchtte, ze keerde zich nog eens
op haar andere zij, ze kon den slaap niet meer vatten,
't Was pas drie uur in den morgen en om vijf eerst
zou het tijd zijn. Maarten, haar man, vertrok vandaag
met drie van de jongens naar Amsterdam om vandaar
ter walvischvangst te gaan. Voor Eelmer en Jacob
was het niet de eerste keer en die waren volwassen,
negentien en zeventien jaar, dus geen kinderen meer,
maar Teunis was net twaalf.Ze had aanvankelijk
tegen zijn meegaan bezwaar gehad, maar toen hij
hoorde als kajuitwachter gebruikt te kunnen worden
had hij in de handen geklapt van pleizier en hij was
er niet meer af te brengen geweest. Maarten, om haar
te doen toestemmen, had haar herinnerd aan Com
mandeurs wier jongens op hun achtste al meegeno
men waren. „Dat waren weeuwenaars" had ze ge
zegd, „die wisten niet waarheen ze met zoo'n eenig
zoontje moesten." Maar lang gepraat, kort gepraat,
Teunis ging mee; zijn kleeren waren al aan boord. Ze
had nog een extra borstrok gebreid, die had hij nu
mee in zijn plunjezak. Ze zou de grooten nog eens op
't hart drukken een oogje op hem te houden. Meest
bleven ze vier of vijf maanden weg, tegen den herfst
konden ze weer hier zijn.„Behouwe vaart, man!"
dacht ze en ze vouwde haar handen en legde in een
innig gebed haar zorgen aan de voeten des Aller-
hoogsten. Hierdoor gesterkt en van onrust bevrijd,
30