1840 Twee waterkuilen op 'de Buurtvoor werk- en bluswater. Callantsoog, een kleine gemeenschap, met een protestantse bevolking. Slechts 19 inwoners zijn katholiek en andersdenkenden komen niet voor. 22 Kinderen gaan naar school, waarvan 16 van behoeftige ouders. Er zijn evenwel 40 kinderen in de leeftijd 6 tot 12 jaar. Er zijn 94 "huiszittende" armen, waarvan 13 het gehele jaar worden bedeeld, de overigen knjgen een of meer malen bijstand. De mannen trouwen pas na hun 25ste, voor vrouwen ligt deze leeftijd iets lager. Slechts een echtpaar bereikt de leeftijd boven de 75 jaar, de meesten verliezen hun partner veel eerder. Tenzij anders vermeld, komen bovenstaande gegevens uit het gemeentearchief van Callantsoog. Sinds de inpoldering van de Zijpe (1599) is Callantsoog beter bereikbaar. Niettemin blijft het door de slechte wegen moeilijk toegangelijk. Ook 's zomers zijn de mulle zandwegen slecht te berijden. Het dorpsplein is een onverhard, ruw, en ruig terrein. Er bevinden zich twee waterkuilen voor werk- en bluswater. Al in 1657 is in een "Schepenrol" besloten "de kuylen schoon te maecken." De bevolking is arm. Er zijn roerige tijden geweest in 1799 waren Engelse en Russische troepen op de kust van Callantsoog geland. 700 Engelse dragonders en hun paarden lagen 10 weken lang in Callantsoog, de kerk werd tot stal ingericht, het hout van het interieur als brandhout gebruikt, de inwoners waren verarmd, de huizen vernield en veel vee was weggevoerd. In 1807 schreef P. van Marken, secretaris, dat een deel der rijksten zich, vanwege de hoge lasten, naar elders had begeven. In 1803 wil het armbestuur de brug en het hek bij de Keeten onderhouden en dan de passanten om een bijdrage vragen. Op die manier kan de armenkas worden gespekt. De Heerlijkheid Callantsoog was bezit van de heren en Vrouwen van Callantsoog, die het bestuur hier lieten uitoefenen. In de Franse tijd was aan deze bestuursvorm een einde gekomen, enkele heerlijkheidsrechten hebben langer standgehouden. 72

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 1991 | | pagina 12