Vrijdag 19 september 1941
We zien na middernacht een licht vooruit, nu eens is het helder, dan weer alleen
wat schijnsel. De bobt heeft nu een vrij behoorlijke snelheid. We hopen in de loop
van de morgen land te zien.
De boot ligt nog altijd zwaar achterover, ook al door het verminderen van de voor
in liggende benzine. We besluiten de Johnson (motor) over boord te zetten om zo
doende ruimte te winnen en de boot lichter te maken.
Het zicht is goed. Ik vermoed dat we te veel om de noord zitten. We denken dat we
nog voor 12 uur benzine aan boord hebben.
Om ongeveer 10 uur krijgen we aan stuurboord een zeil in zicht.We houden hier recht
op aan. Als we dichtbij komen, zwaaien we met de vlag. We zien iemand aan dek die
terugzwaait. We komen langszij en stoppen de motor. De man aan dek verstaat ech
ter geen Engels. Wanneer ik eenmaal aan boord ben, wijst hij me de weg naar het
vooronder. Ik ga naar beneden. Onder aan de trap ligt een dode en in een van de
kooien bevindt zich een gewonde. Hij spreekt wat Engels en vertelt dat ze Noren
zijn en al elf dagen naar Engeland onderweg zijn. Ze zijn echter een paar dagen ge
leden door een Duits vliegtuig beschoten, waardoor hun vaartuig onklaar is geraakt,
zijn maat is gedood en hij is gewond.
We konden niet veel anders voor ze doen dan ze de helft van ons water te geven en
ze te beloven, dat wanneer we aan land zouden komen, ze hulp te sturen.
We varen verder in westelijke richting. Na enige tijd meen ik aan de kim rook te
zien. We blijven in die richting gaan. Helaas verdwijnt de rook.
Na ongeveer een uur varen, zien we opnieuw rook en kort daarop zien we twee sche
pen. Als we naderbij komen, blijken het trawlers te zijn, waarschijnlijk mijnenve
gers. Die veronderstelling blijkt juist te zijn. We zwaaien met de vlag. Een van de
vaartuigen geeft een lichtsein. Ze hebben ons gezien. Ik stuur er nu recht op af.
Weldra kunnen we de bemanning aan boord onderscheiden.
Boven ieder schip hangt aan een kabel een kleine ballon. De Engelse oorlogsvlag
waait van de gaffel. We komen nu langszij en stoppen de motor. Er wordt ons een
lijn toegeworpen en een stormladder wordt overboord gehangen. De bemanning helpt
ons aan boord. Ik meld me bij de commandant. Ik licht hem in over onze bedoelingen
en over de positie van de Noorse visserman. Hij geeft order aan de andere mijnen
veger om onze boot aan boord te nemen. Zelf laat hij zijn mijnentuig inhalen en
geeft opdracht in de richting te varen, waar de Noor zich moet bevinden.
We worden naar de messroom gebracht, waar we onthaal worden op rum, thee, eten en
sigaretten. Vervolgens komt de commandant ons meedelen dat hij ons tot zijn spijt
volgens zijn voorschriften onder bewaking moet stellen. We krijgen een hut toege
wezen. Bij de deur komt een gewapende matroos te staan.Het duurt niet lang of we
zijn langszij de Noorse visserman. De dode, de gewonde en de derde man worden aan
boord genomen, waarna het ontredderde vaartuig met enkele kanonschoten tot zinken
wordt gebracht.
Vervolgens gaat het met volle kracht naar een haven toe.
De mijnenveger heet H.M.S.'Solon'De commandant hiervan verzoekt mij als souvenir
de Hollandse vlag te mogen behouden. Ik sta deze vlag gaarne af, waarna hij mij
een model van zijn mijnenveger cadeau doet.
Na korte tijd wordt de uiterton van Great Yarmouth bereikt en varen wij de haven
in. We worden met onze bagage overgegeven aan de politie, die ons een verhoor af
neemt.We worden in de gelegenheid gesteld om een bad te nemen en kunnen daarna in
een school gaan slapen. Dat gebeurt echter wel onder bewaking!
Op vrijdag 3 oktober 1941 worden wij door Hare Majesteit de Koningin in haar huis
op Chester Square ontvangen. Nu krijg ik de gelegenheid om Haar de kaas aan te
bieden, die mij door de boer die mij onder andere aan het onderstel had geholpen,
was meegegeven.
dJXetton laatste genummerde
baken voor een kaven.
Ve commandant verzoekt mij
aJU> souvenir de Hollandse
vlag te mogen bekouden.