qesa P 8 I w#** 9 lU =5cn\eOen\s v&n q&wM I 16 De jacht en visserij. De duinen zijn van oudsher een jachtgebied bij uitstek geweest, mede door de verregaande bescherming van de jacht. De strandvlakte ten westen van de Zijperzeedijk kreeg eerst aan het eind van de 17e eeuw in dit opzicht betekenis. In die dagen beheerden nakomelingen van de vier heren, die in 1611 met het goed in 't Oog beleend werden, de strandvlakteDe rechten die onder andere op het goed rustten en hier van belang zijn, bestonden uit: 1. het recht op visserij; 2. het recht op konijnevangst in de duinen; 3. het recht op vogelarij; 4. het jachtrecht. Regelingen De jacht was geregeld door middel van de 'Ordonnantie en keur der Heeren van Callantsooge op het jagen van wild' opgemaakt in 1620 en vernieuwd en gecontinueerd in 1660. De regelingen vastgelegd in deze ordonnantie, kwamen oorspronkelijk van Hendrik van Brederode, twaalfde Heer van Callantsoog (1557-1568) die de keur op de jacht instelde, welke nauw aansloot bij de algemene jachtvoorschriften binnen de graaflijkheid Holland. Alle zaken betreffende het jachtbedrijf werden door een houtvester (die als aanklager optrad) aanhangig gemaakt, terwijl drie meesterknapen fungeerden als rechters, het zogenaamde College van Houtvester en Meesterknapen, benoemd door de heren van Callantsoog. Zij bepaalden wie het was toegestaan bepaald wild te vangen of om andere reden het duin en de wildernis te betreden (bij voorbeeld om helm te steken, zoden te slaan, etc. etc.). De ordonnantie verbood de jacht op alle wild binnen de heerlijkheid CallantsoogDe heren van Callantsoog hadden het uitsluitend jachtrecht. Het was de gewone burgers en landbouwers verboden Të jagen, zelfs als zij eigen of gepachte grond binnen de heerlijkheid bezaten en er op hun grond wild voorkwam. Bovendien golden voor de huisdieren strenge bepalingenDe honden die het jagen in hun bloed zat, moesten van hetjachtveld worden geweerd. Gewone huishonden dienden een bongel om hun nek te hebben of te worden 'gepoot' (een poot afgehakt), zodat zij het wild niet konden schaden.Van de ka 11 en moesten de oren afgesneden worden, zodat als zij in een konijnehol zouden kruipen de oren vol zand zouden lopen. Koeien, paarden, etc. etc. mochten niet in duinen en wildernis lopen. N CD Z E Oo 73 1 V -- u rkondzn 1 \IOJX<lyi r i

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 1989 | | pagina 16