(jJoicLt veAvolgd.
Door deze constructie konden door de van paardentractie voorziene helmwagens
per rit enorme hoeveelheden helm aangevoerd worden.
Ook toen in latere jaren het smalspoor werd aangelegd, bleef de helmkar in
aangepaste vorm nog jarenlang dienst doen.
Het planten van de helm bestond uit:
a Spitten van het plantgat, 30 cm diep in een vast patroon,
b Helmplant in het gat.
c Aantrappen met de klomp.
Met weersomstandigheden werd nauwelijks rekening gehouden. Het werk ging bijna
altijd door. Als het echt te bar werd kroop je maar onder je jas of je zocht
beschutting achter een extra dikke pol helm.
Een schaftkeet of ander onderkomen was niet aanwezig. Je broodje at je op de
werkplek op.
Van werkkleding was ook geen sprake, er werd gedragen wat voorhanden was.
Na het helmplanten werd, op een kleine vaste kernploeg na, het personeel ontsla
gen. Het gros van de ontslagenen probeerden bij de boeren aan de slag te komen.
Maar als dat niet lukte, werd het voor de kostwinnaar armenzorg of kerkelijke
bijstand. Het laatste alleen voor bij een kerkgenootschap aangesloten mensen.
In dit soort situaties werd armoede geleden. Het eten van droog brood was dan
ook geen zeldzaamheid.
Opmerkelijk was wel de gemeenschapszin - burenhulp waardoor voor veel mensen
de ellende toch nog wat beperkt kon worden.
Deze situatie verbeterde maar heel langzaam,
de periode tussen de beide wereldoorlogen
kenmerkte zich voor de gewone mensen niet
door grote luxe.
Indien er naast de werkzaamheden in loon
dienst nog wat bijverdiend kon worden, meest
al door middel van wat kleinschalige veehou
derij kwam er vanzelfsprekend ook wat meer
ruimte voor betere leefomstandigheden.
In de 20er jaren waren de bijverdiensten zo
slecht nog niet. De melk bracht 10 cent per
liter op en voor een goede melkkoe we'rd ±125
gulden betaald.
De klap kwam in de crisistijd,dus in het be
gin van de 30er jaren. De melkprijs zakte
naar 2 cent per liter en de prijs van een koe
schommelde rond de 90 gulden. Een goed kalf
ging voor een rijksdaalder weg.
In die tijd moest danook van negatieve bedrijfsinkomsten gesproken worden. Het
kostte allemaal meer dan het opbracht, desondanks bleef men met het hele gezin
doorploeteren en hopen op betere tijden.
In geval van werkloosheid had het eigen bedrijfje bovendien uitsluiting van
steunuitkering tengevolge. Men werd namelijk ondanks de negatieve bedrijfsre
sultaten geacht in eigen onderhoud te kunnen voorzien.
In een dergelijke noodsituatie moest om de armoede buiten de deur te houden aan
de noodrem getrokken worden. Dus moest het vee verkocht worden.
Het is al gezegd, van luxe in het dagelijks leven kon ook gemeten naar de maat
staven van die tijd, geen sprake zijn.
Aan meubilair en kleding was alleen datgene aanwezig dat noodzakelijk was.