De klok in onje kerktoren, (deel 3)
HORLQGIE - UURWERK
J. BAKEN GZA/
Blijkens 'de Clock van Callens-Ooghe, 2de jaar
gang no. 1, houdt de heer Kuiler, zich aanbevo
len voor gegevens over het eerste uurwerk (hor-
logie) in de Kerk.
Ik veronderstel dat we daarvoor het jaar 1620
moeten aannemen. De Ogers zullen door de Aller
heiligenvloed van 1570, waarbij ook het dorp
verloren ging, vele jaren niet in staat zijn ge
weest een predikant te beroepen.
Een der maatregelen, die tot 1620 heeft geduurd,
was de kerkelijke gemeente in 1615 bij die van
Petten te voegen. De kerkelijke gemeente stond
toen onder de herderlijke zorg van ds Ambrocius
Johannes, die reeds in 1607 te Petten was be
roepen. Deze vertrok in 1619 naar Vlaardingen
en nu mochten ook de Ogers naar een eigen pre
dikant uitzien.
Gecommitteerde Raden (het dagelijks college uit de Staten van Holland en West-
Friesland) stonden welwillend tegenover het verzoek en besloten in november 1620
de inkomsten van de Oger gemeente aan te vullen, waardoor zij over een geldelij
ke bijdrage van f 560,00 kon beschikken "daar uyt zij de kereke, den armen, de
school, den schoolmeester, mitsgaders het horologie moeten onderhouden".
De eerste eigen predikant voor het Ooghe werd nu Henricus Westius, beroepen in
1620 en die al in 1624 naar Enkhuizen vertrok.
Dit horologie (uurwerk) zal wel van een eenvoudige konstruktie zijn geweest.Het
slingeruurwerk toch werd eerst in 1657 uitgevonden door de wis-,natuur- en ster
renkundige Christiaan Huygens. Hij maakte door toepassing van de slinger de
tijdrekening nauwkeuriger. De eerste kerk die van een slingeruurwerk werd voor
zien, was het kerkje in Scheveningen.
De eerdere uurwerken waren niet nauwkeurig; een fout van een kwartier of zelfs
van een uur per dag was heel gewoon. Tot het 'onderhoud' van het horologie zal
toen het herhaaldelijk gelijk zetten hebben behoord.
Hoelang dit eerste uurwerk in gebruik is gebleven, is mij niet bekend. In het
Reglement waarnaar de schoolmeester, koster en voorzanger (een en dezelfde per
soon) zich moest gedragen en door Schout en Schepenen en de Kerkeraad op 20 fe
bruari 1747 vastgesteld, wordt in artikel 7 bepaald: "dat de schoolmeester zei f
in persoon en door geen anderen (ten ware bij noodzakelijkheid) dagelijks de
klokloden zal moeten opwinden en het uurwerk stellen".
11 Augustus 1756 rapporteerde de Rentmeester van de Heren van Callantsoog dat
de schoolmeester Jacob de Nieuwe zijn zaken slecht waarneemt. Ook had hij de
dorpsklok 'bedorven', zodat deze niet gaan kon.
In 1757 andermaal een klacht: "Wie moet ook melden dat het horologie nu bijna
3 jaren ten onbruik is geweest en noodzakelijk tot een totale ruïne moet wor
den." De stadshorlogemaker van Alkmaar moet dit examineren, doch in maart 1759
bleek "dat een smid opt landt heeft aangenomen het uurwerk zeer menagieus (i.c.
wel "spaarzaam" Bk.) en zeer goed heeft gemaakt."
Deze "smid opt landt" zal Pieter Gerritsz Weel and, grofsmidaan de Panne Stolpen
zijn geweest; (volgens de kerkrekening kostende f 7.6.-.) (Dit bedrag betekent
7 gulden, 6 schellingen en geen duiten. Red.)
In 1798, in de 'Franse tijd', is in deze materie een grote verandering gekomen,
namelijk door de vaststelling van een Staatsregeling met een aantal daaraan
toegevoegde "Additioneele Artikelen" waarvan artikel 6 onder andere bepaalde:
"De torens, aan de Kerkgebouwen gehegt, benevens de Klokken, met derzei ver hui
singen, worden verklaard eigendommen te zijn en te blijven der Burgelijke Ge
meenten, staande ten alle tijden onder derzelver beheering en onderhoud."