het besturen van zijn gemeente. Daardoor kent hij
Bergen en de Bergenaren op zijn duimpje. Meneer
Hemelrijk komt net aanfietsen als de eerste stroom
toeristen het station verlaat. Hij kan nauwelijks de
jongen ontwijken die, zonder goed op te letten,
zomaar oversteekt. Vincent, flitst het door hem
heen. Dat is die dromerige jongen op zijn school
die gedichten schrijft. Vincent is de zoon van zijn
vrienden Jaap en Betsy Weijand, ook kunstenaars.
En wie steekt daar zijn hand naar hem op? Dat
is huisarts Jan Blok. Bergenaren kennen elkaar
immers allemaal. 'Ons kent ons', want het dorp is
in die tijd nog maar klein.
naar hun werk kunnen reizen. Ook Ruben Elion
neemt vaak de stoomtrein naar Alkmaar. Daar
stapt hij over op de trein naar Amsterdam, om
naar zijn antiekwinkel te gaan.
Natuurlijk is de Ruïnekerk er al en Het Oude Hof.
Ook het Russenmonument en Duinvermaak.
Wat de toeristen ook interessant vinden, zijn de
boerderijen. Niet alleen rondom het dorp, maar
ook in het centrum. Die zijn nog volop in bedrijf. De
geuren van mest en hooi horen net zo bij Bergen
als die van bos en duin.
Nog maar klein
Bergen is voor de Tweede Wereldoorlog veel kleiner
dan nu. Er is nog geen Kruidenbuurt, geen Negen-
Nessenbuurt en geen Oranjebuurt bijvoorbeeld.
Waar tegenwoordig die huizen staan, grazen
dan nog koeien en staan reigers doodstil langs
de slootkant. Sinds 1900 zijn er niet alleen hotels
en pensions bij gekomen, maar ook villa's en
landhuizen. Die zijn van rijke mensen die met Bello
Piet Mooij herinnert zich:
"Kun je je voorstellen hoe wij als kinderen in
die tijd konden spelen? Achter ons huis op het
Smallepad reden we met de bokkenwagen en
anders zaten we wel in de duinen in onze zelf
gemaakte hut. Bij schoolreisjes gingen we met
Bello naar Alkmaar en dan verder."
Vader Klaas Min en zijn zeven zonen tijdens het schaften op het land. Met de zeisen hebben ze net het gras gemaaid.
7