minder off meerder mitsgaders arbritage correctie ter discretie van leenmannen ende verclaert te worden in faem ende unbe- quam om in de heerlijckheijt van Bergen eenig moolenmees- terschap off andere offities [officiële ambten] te bedienen 3 Rechtspraak door de Hoge Vierschaar In het Alkmaars Regionaal Archief bevinden zich - ver stopt in een soort verzamelboek - de verslagen van de rechtszittingen van de Hoge Vierschaar. Vierschaar was de benaming van plaatselijke rechtscolleges tijdens de middeleeuwen en daarna tot de Franse tijd. Bij deze ver slagen zijn ook enkele bijlagen aanwezig, zoals biljetten om rechtszittingen te afficheren. De verslagen behelzen diverse zaken, zoals doodslag, messentrekkerij, aanran ding, beroving, visstroperij, een heimelijke lijnbaan om touw te vervaardigen in de duinen bij Wimmenum, en veel meer. De heer van Bergen, ten tijde van dit proces Anthonis Studler van Surck, was uit hoofde van zijn functie gerech tigd recht te spreken in zijn heerlijkheid. Niet alleen over zaken die lokale regels, verordeningen of keuren betref fen, hij diende zich ook te houden aan de rechtsregels die door de Staten van Holland en West-Friesland waren uitgevaardigd. Nauwgezet waren alle mogelijke overtre dingen en misdaden met de daarbij behorende boetes vermeld op zogenaamde plakkaten, zodat eenieder wist waaraan hij of zij zich diende te houden. De baljuw was in deze rechtszaken de vertegenwoordiger van de heer. Hij moest onder andere aan de hand van deze plak katen de strafeis vaststellen, maar ook het uiteindelijke vonnis laten uitvoeren. De baljuw van Bergen, Gerrit Reijersz. van Schoorl, was de vader van de secretaris van Bergen, Reijer Gerritsz. van Schoorl. De rechters van de Hoge Vierschaar waren de zogeheten Mannen van Leen (leenmannen). Meestal vormde een drietal van hen het college van rechters, de zogeheten Hoge Vierschaar. In dit proces zijn de heren P. Groenvelt, Hans van Goorl, Gerardt van Vladeracken en Engel Huiberts Hilderius de voornaamste leenmannen. Zij moesten de strafeis op zijn waarde bepalen en een vonnis vellen, oftewel boetes en/of lijfstraffen vaststellen. De secretaris van de Bergen se Hoge Vierschaar was in deze tijd Reijer Gerritsz. van Schoorl, die ook de secretaris van Bergen was. Vierschaar verklaard Het woord vierschaar wordt als volgt verklaard. Men zette vier schepenbanken in een vierkant, waarbij ook vaak een touw om deze banken werd gespannen. Bin nen deze afgepaalde ruimte werd de officiële rechtszit ting gehouden. Bij de Vierschaar waren het meestal de schepenen die recht spraken in civiele zaken, maar bij de Hoge Vierschaar waren het leenmannen, mensen van adel die de strafzaken moesten behandelen. Het Oud- hoogduitse woord scranne betekende stoel, bank of in dit geval schepenbank. Dit zeer oude woord is bewaard gebleven in het woord vierschaar. Het proces Er is een 'memorij' van de baljuw om Pieter Jacobsz. Crij- nen ter verantwoording te roepen op de 4de september 1644 's morgens om negen uur. Cornelis Aelbertsz. ad idem. Een beschrijving van deze zitting is niet gevonden. De eerste wel beschreven rechtszitting wordt op 1 decem ber 1644 gehouden. Gerrit [Reijersz.] van Schoorl, baljuw van Bergen, ratione offitie (uit hoofde van zijn ambt), is de eiser in dit proces, de beide molenmeesters zijn de ge daagden. Pieter Jacobsz. Crijnen en zijn confrater Cornelis Aelbertsz. hebben op 16 december 1643 de eed van getrouw molen- meester afgelegd. Op 22 augustus 1644 hebben de inge landen besloten dat de kadedijken verhoogd en de aarden dammen verzwaard dienen te worden. De beide molen- meesters moesten deze opdracht ambtshalve uitvoeren. Tot uitvoering ervan kwam het echter niet, hoewel de heer van Bergen hen herhaaldelijk gemaand heeft met het werk te beginnen. Toen sloeg het noodlot toe, waerdoor de voors. polder den 25 a 26 october [1644] 't enemael onder waeter geset ende alle die vruchten daermeede bedorven ende voor deesen jaere wech genoomen, smaeckende alle 't selve puijre moetwil, ende notore mijnedicheijt, 't welcke ten exem- ple van andere behoort gestraft te werden. De baljuw eist dan ook een boete van 100 gouden rijders, Volgens het verslag van de zitting voert de gedaagde Pie ter Jacobsz. Crijnen als weerwoord aan dat er geen besteck set was voor het verhogen respectievelijk verzwaren van de kadedijken en de aarden dammen. De baljuw accepteert de confessie (bekentenis) van de gedaagde tot zijn voordeel. De tweede gedaagde, Cornelis Aelbertsz., zegt in zijn weerwoord dat hij best gedaen heeft aen die eene sijde van de polder om eenige plaetse te repareeren, ende dat sijn confrater aengenomen hadde het ander in sijn hoeck te doen. De baljuw is niet tevreden met dit antwoord en zegt dat het niet ge noeg is; de gedaagde was 'bij eed' medeverantwoordelijk voor de gehele polder. De Mannen van Leen houden de zaak aan tot de volgende zitting van de Hoge Vierschaar. In de tweede zitting, op 15 december 1644, wordt de ge daagde Pieter Jacobsz. Crijnen veroordeeld tot een civiele boete van 30 Kennemer ponden. De tweede gedaagde, Cornelis Aelbertsz., zou de uit spraak van de rechters te horen krijgen op de volgende

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2019 | | pagina 5