De Hoge Vierschaar in de zaak
van de onwillige molenmeesters
In de Bergense Kroniek van november 2017
werd een rechtszaak beschreven waarin de
Hoge Vierschaar rechtsprak in de zaak van de
pausgezinden. Een andere rechtszaak van de
Hoge Vierschaar, die nogal wat onrust heeft
veroorzaakt, is die van de 'onwillige' (nalatige)
molenmeesters.
Te vragen off haerluijden niet welbekent en is, dat de Pheles-
teijnse Polder op ten [niet ingevuld] october laestleeden voor
dien die kaijdijcken ende eerdammen van de selve polder niet
sufficant genoech waren is onder watergeloopen.
Ende off met 't selve onderloopen geene merckelijcke schade
is geschiet ende dat meest alle die vruchten van de landen sijn
bedorven overmits 't water daer op is blijven staen ter den
huijdigen dage toe.
Ende wat schade sij getuijgen verclaren dat hares goetdunc-
kens ijder margen [morgen, landmaat] in de voorst. polder
met het voors. onderloopen is geleeden alsoo de landen seedert
vruchteloos hebben geleegen.
2
ANNELIES VAN DER WAL
EN ERIC VAN DER WAL
Toen Reijer Gerritsz. van Schoorl in 1640 werd aangesteld
als secretaris van Bergen, waren er er al geruime tijd strub
belingen tussen de molenmeesters, die de taak hadden
om de polders goed te beheren, en hun opdrachtgevers,
de ingelanden van de polder en het dorpsbestuur. Dit
blijkt uit de eerste keur (een soort algemene politiever
ordening) die Reijer Gerritsz. voor schout en schepenen
schreef, nl. keur nummer 74 met de titel Van gedaegde
moolenmeesteren die onwillich sijn.
Het molenmeesterschap was een officieel ambt; de molen-
meester werd door de schout beëdigd voor een bepaalde
periode. Na afloop hiervan kon hij opnieuw aangesteld
worden. Sommige molenmeesters bleven echter na afloop
van hun ambtsperiode op hun post zitten en kwamen een
voudigweg niet opdagen bij het gerecht om zich opnieuw
te laten beëdigen. Deze minachting voor het gezag was
een doorn in het oog van de ingelanden en het bestuur
van Bergen. In deze keur voerde men een boetesysteem
in voor dergelijke onwillige molenmeesters. Zou de mo-
lenmeester op de eerste rechtsdag om beëdigd te worden
wegblijven, dan verbeurde men zes stuivers, gebeurde dat
de tweede rechtsdag ook, dan werd de boete verdubbeld
tot twaalf stuivers, bij het derde verzuim werd het bedrag
opnieuw verdubbeld, tot vierentwintig stuivers.
Overstroming in de Philisteinse Polder
Op 25 en 26 oktober 1644 vindt er een overstroming
plaats in de Philisteinse polder. Hierdoor is forse schade
ontstaan aan gewassen die op dat moment op het veld
stonden. De beide molenmeesters van de polder, Pieter
Jacobsz. Crijnen en Cornelis Aelbertsz., worden ervan be
schuldigd nalatig geweest te zijn, zij hadden zich moeten
inspannen om dit te voorkomen. Zij waren eerder her
haalde malen ernstig gewaarschuwd hun zaken op orde te
brengen. Dat ze niets of te weinig gedaan zouden hebben
om de overstroming te voorkomen, werd hen beiden zeer
kwalijk genomen. Zij moesten zich hiervoor voor het ge
recht verantwoorden.
De baljuwsrol begint met de optekening van de rechtbank
verslagen van 1 december 1644. Of er daarvoor ook rechts
zittingen in deze zaak zijn geweest, is niet duidelijk. In de
bijlagen bij de verslagen is wel een notitie te vinden uit ok
tober van dat jaar, waarin de baljuw enige te stellen vragen
over deze overstroming aan getuigen en gedaagden heeft
opgeschreven, als een soort spiekbriefje bij de zitting:
De Philisteinse mo
len op een anonieme
kaart uit 1600 van de
Bergermeer. Collec
tie Regionaal Archief
Alkmaar, Catalogus
nummer: PR 1004153.
f'