Drie kinderverzorgsters voor het koloniehuis (1953). Foto gemaakt
door Inger de Rijk.
te plukken. Het overlijden van de zuster van de burge
meester door het eten van een giftige paddenstoel leefde
sterk. Voor het eten van paddenstoelen door de kinderen
hoefden we overigens niet bang te zijn: ze aten sowieso
weinig, en zeker niet iets wat ze niet kenden!
Koloniehuizen werden best ruim gefinancierd.
Merkte je dat?
De huizen waren mooi en smaakvol, daar zag je het wel
aan. Het eten daarentegen kon me minder bekoren: door
gekookte andijvie uit grote pannen. En gemalen vlees!
Wat voor mensen waren het eigenlijk, je collega-
kinderverzorgsters?
Het was vooral een baan voor meisjes uit een welgesteld
milieu, maar zelf kwam ik uit een gewoon gezin, mijn va
der was vertegenwoordiger. Na de Tweede Wereldoorlog
volgden meisjes meestal huishoudschool en vormings
klas. Je verdiende er niet veel mee. Mijn 'maandsalaris'
van ƒ50 dekte niet veel meer dan de trein naar huis. Om
op reiskosten te besparen liftten we vaak. We deden dat
vanaf de Zeeweg, in ons uniform, en werden zo altijd
meegenomen. In de jaren vijftig leverde dat geen proble
men op.
Wat leerde je op de opleiding?
Ons getuigschrift gaf een beoordeling op de vakken
pedagogie, psychologie, voedingsleer, gezondheidsleer,
kinderrecht, gezinsverpleging (mijn eerdere werk als au
pair diende daarvoor), gestichtsverpleging, en een van de
vakken handenarbeid, sport en spel, of zang en dans. Het
was geen opleiding op hbo-niveau, maar het pakket was
breed. En ook best pittig; zo moesten we voor kinderrecht
heuse rechtszittingen bijwonen en daarover een verslag
schrijven. Godsdienst zat niet in de opleiding, wel had er
altijd een geestelijke zitting in de examencommissie.
Naast die inhoudelijke vakken leerde je ook huishoudelijk
werk. De huizen moesten kraakhelder zijn; dat betekende
dat er goed gesopt moest worden. Ik herinner me dat een
van mijn collega's kinderverzorgster-in-opleiding door haar
welgestelde vader naar huis werd gehaald: zijn dochter
was te goed voor al dat huishoudelijk werk! Maar dat was
een uitzondering.
Hoe kwamen de koloniehuizen eigenlijk aan de
kinderen?
In die tijd had je de schoolarts, die kinderen op school op
gezette tijden onderzocht. Die kon kinderen met een on
voldoende constitutie voordragen voor uitzending naar de
huizen. De diagnose ondergewicht was toen een veelvoor
komende reden. En ook plasproblemen; er waren dagplas
sers en nachtplassers. Verder ook bronchitis en astma. Er
was ook een luizenzuster. Als die iets vond, werd dat als
een afgang beschouwd, want men vond toen dat het wees
op onvoldoende ouderlijke zorg en hygiëne.
Ik heb begrepen dat de kinderen vóór de oorlog in het al
gemeen gedisciplineerd waren, maar in mijn tijd waren meer
kinderen druk en werd ook dat een belangrijke indicatie.
Bij de GG&GD in Amsterdam, op het terrein van het Wil-
helminagasthuis, kreeg dokter Dallmeier de aanmeldingen
binnen en besliste waar de kinderen naar toe werden ge
zonden. Iedere gezindte had natuurlijk zijn eigen huizen:
hervormd, katholiek, joods. De GG&GD verspreidde de
kinderen, zodat ze niet als kliekjes in een huis bij elkaar
kwamen. Kinderen uit één gezin kwamen natuurlijk wel bij
elkaar. Wie als indicatie 'nerveus' had, ging niet naar zee.
Die had, vond men, meer baat bij de rust van de bossen.
Kortom, uitzending was geen feestje, die kinderen man
keerden allemaal echt wel iets!
Wij kinderverzorgsters kregen geen informatie over de
medische indicatie. Natuurlijk hoorde je wel eens wat van
de kinderen zelf, maar onze taak was de kinderen zonder
onderscheid te verzorgen. Wij probeerden voor de kinde
ren geen sanatoriumsfeer, maar een echt vakantiegevoel
te creëren. Een bus bracht ze. Je zag bij het uitstappen al
wie er ongelukkig was. Daar hielden we bij de indeling re
kening mee. Door het vertrouwen dat we ze gaven kregen
juist de zwakkeren meteen een veilig gevoel.
21