6 juni 1646: de eis 19 juni 1646: het weerwoord Eerst vijf ackeren geestlants geleegen aen de Broeckbeeck, groot saemen hondert veertich roeden, belent mette Broeck beeck ten suijden, Sijmon Pietersz. Schoenmaker ten westen, Pieter Jacobsz. ten oosten ende noorden, noch vijf ackeren geestlants geleegen als vooren, groot omtrent hondert xl [140] roeden, belent met Pieter Jacobsz. ten suijden, Bastiaen Geesbergen ten oosten, Cornelis Pietersz. Vlaeming ten wes ten, een heerewech ten noorden. Noch een acker geestlants geleegen als vooren, groot omtrent lxxx [80] roeden, belent mette schout ten westen, Trijn Jans ten oosten, een heerewech ten noorden, noch een acker geestlants geleegen opte Hooge- geest, groot omtrent lx [60] roeden, belent met een gemeene wech ten noorden ende suijden, secretaris tot Bergen ten westen, Adriaen Speelmans erven ten oosten, noch een acker geestlants geleegen als vooren opte Nes benoorden de kerck, groot omtrent lx [60] roeden, belent met Griet Sijbrants ten oosten, Pieter Cornelisz. Hollant ten suijden, Hendrick Pietersz. ten westen, een dootwech ten noorden, noch een stucke weijtlants geleegen tot Bergen in de Phelesteijnse Polder, groot omtrent vijf hondert vij [507] roeden, ge- naempt Trijn Voert', belent met Coetenburchs erven ten westen ende suijden, Maertgen Adriaens ten noorden, een moolensloot ten oosten. Het biljet besluit met de woorden: Den eenen segget den anderen voort, ofwel Zegt het voort, zegt het voort! ...van harten leet te sijn dat de saecke dus verre was gecoomen, daer sij eijgentlijcke geen schult toe en hebben, maer dat sij door andere daer toe waeren gebracht ende soo verre misleijt DE HOGE VIERSCHAAR IN DE ZAAK TEGEN DE PAUSGEZINDEN De slotregel van het biljet om de executieverkoop van de landerijen van de gedaagden aan te kondigen: Den eenen segget den anderen voort, ofwel 'Zegt het voort, zegt het voort'. Collectie RAA De gedaagde Aeltje Frans werd ervan beschuldigd haar huis te hebben laten gebruiken voor het houden van een bijeenkomst van vele pausgezinde personen in december 1645, die daar een preek kwamen bijwonen. Zoiets was in die dagen niet toegestaan, volgens het plakkaat van de hooge overicheijt. De eis van de baljuw luidde dan ook dat zij bestraft moet worden met een boete van twee honderd guldens, zoals op het betreffende plakkaat vermeld stond. De Mannen van Leen besloten de zaak in beraad te hou den tot de volgende bijeenkomst van de vierschaar. Tijdens de tweede zitting mocht Aeltje Frans haar weer woord op de eis te berde brengen. Zij zei dat haar zaak te maken had met de rechtszaak van de andere twee en vroeg daarom om vrijspraak. De baljuw als eiser vond het delict echter bijzonder zwaar, zoals ook op het plakkaat vermeld stond, en bleef daarom bij zijn eis. De zaak van Aeltje Frans werd pas veel later voortgezet, maar toen samen met die van Jan Claasz. Backer en Cor- nelis Jansz. Streecker. Het vervolg van beide rechtszittingen In het Regionaal Archief Alkmaar bevindt zich een aantal zogenaamde biljetten, die bedoeld waren om officieel de publieke verkoop van landerijen van de twee veroordeelde aanstichters aan te kondigen. Dit voor het geval dat men de boete van f 3750 niet kon of wilde betalen. De biljet ten zelf zijn handgeschreven en zouden publiekelijk bij het raethuise, op de kerkdeur en bij de veroordeelden aan hun huis bevestigd worden op de 17de december 1646. Op het biljet staat o.a. te lezen welke stukken grond de gedaagden hebben ingebracht als borg voor hun boete: Mensen die dachten dat de gedaagden niet de eigenaren van de grond waren, konden bezwaar maken tegen deze lijst met de verbeurd verklaarde landerijen. Zij moesten dit wel - met redenen omkleed - vóór de eerstkomende rechtsdag doen. Daarna was zoiets niet meer mogelijk - eventuele klagers moesten dan voor eeuwich swijgen ende sijlentium. Het zal duidelijk zijn dat beide zaken veel onrust in het dorp Bergen veroorzaakt hebben. 150 personen bekeuren op een bevolking van zo'n 450 (vrij naar Van Reenen-Völ- ter) is tamelijk veel. Op voorbeede van de heren Groen en Van Lantschot gaat de heer van Bergen, Anthonis Studler van Surck, zich per soonlijk met deze zaak bemoeien om een uitweg te vinden in deze netelige kwestie. Hij biedt uiteindelijk de defini tieve oplossing voor alle veroordeelden. Dit is te lezen in een akte, die op 17 december 1646 door Reijer Gerritsz. van Schoorl als secretaris van de Hoge Vierschaar is opge maakt. In deze akte zien we dat Jan Claesz. en Cornelis Jansz. hierin zeggen spijt en berouw te hebben, hoewel ze naar eigen zeggen geen schuld hadden: 5

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2017 | | pagina 7