19 juni 1646: het weerwoord
15 oktober 1646: de uitspraak
Achtervolgende ende uuijt crachte van seeckere vonnisse van
namptissement geweesen bij de Edele Mannen van Leen der
heerlijckheijt van Bergen in Kennemerlant tot laste van Jan
Claasz. ende Cornelis Jansz. Streecker buijren tot Bergen
in date den xve [15e] october anno xvi c sesenveertich naer
voorgaende sommatie ende renovatie daer op gevolcht heb
ben Gerrit Reijersz. van Schoorel, balju van Bergen, Hans
van Goorl ende Engel Huijbertsz., Mannen van Leen, ons
getransporteeren ten huijse van de voorn. gecondemneerdens
ende aldaer versocht aenwijsinge van goederen omme daeraen
te verhaelen ct inhouden van ct voors. vonnis.
4
BERGENSE KRONIEK, NOVEMBER 2017
Ook moesten alle bekeurde 150 personen 'het opperste
kleed' inleveren. Dat wil zeggen dat men zijn beste kleren
moest afstaan, die later publiekelijk werden verkocht. De
opbrengst kwam dan ten goede aan de armenkas.
Tijdens de zitting dertien dagen later gaven Jan Claasz.
Backer en Cornelis Jansz. Streecker hun antwoord op de
eis van de baljuw. In de opmerkingen van de drie rechters
lezen we dat de gedaagden ontkenden dat zij ooit uit
drukkelijk beloofd zouden hebben de geëiste som aan de
baljuw te betalen. Maar volgens hen was de eiser zelf de
vergadering van pausgezinden komen steunen. De bal
juw zelf heeft hun toen gelast de honderdvijftig personen
'op te tekenen', in ruil waarvoor hij de zaak zou afmaken,
zonder dat zij ooit tevoren of daarna de inhoud van de
obligatie kenden. De obligatie was reeds opgesteld en
toegevoegd aan het proces zonder dat de gedaagden
daarvoor toestemming hadden gegeven of destijds
wisten dat zij de boetes voor alle 150 personen zouden
moeten betalen. Zij eisten dan ook dat de eisen van de
baljuw zouden worden ingetrokken. De baljuw ging niet
in op het antwoord van beide gedaagden en handhaafde
zijn eisen.
Door de verklaringen van de gedaagden dat ook de eiser
bij de vergadering aanwezig was, lijkt de rechtszaak in
een soort impasse gekomen te zijn. Op twee navolgende
rechtsdagen stond deze zaak wel op de rol, maar kennelijk
werd de zitting beide keren verdaagd: er gebeurde verder
niets.
Niettemin probeerde men achter de schermen toch tot
een oplossing te komen voor de hoge boete die beide
aanstichters volgens de eis zouden moeten betalen. Het
blijkt bijvoorbeeld dat twee prominente Bergenaren, Lam
mert Lammertsz., duinmeier en schepen, en Jan Cornelis
Goolen, de schout, zich persoonlijk garant stellen voor de
ƒ3750,- die de baljuw als boetegeld van Jan Claasz. en
Cornelis Jansz. eiste. Dit alles staat in een akte opgemaakt
op 19 november 1646 door de notaris Reijer Gerritsz. van
Schoorl, tevens de secretaris van Bergen. Deze garant
stelling is overigens verder nimmer meer in dit proces ter
sprake gekomen.
Op de zitting van 15 oktober veroordeelden de Mannen
van Leen de gedaagden tot betaling van de drieduizend
zevenhonderd vijftig gulden die geëist was, vermeerderd
met de kosten.
In de bijlagen bij de baljuwsrol bevindt zich een akte van
diezelfde datum, die gaat over de commissie die tezamen
met de beide veroordeelden moet bepalen welke onroe
rende goederen als onderpand voor het boetebedrag zou
den moeten worden ingebracht.
Hoewel deze rechtszaak hiermee nog niet beëindigd is,
kijken we eerst hoe de rechtszaak tegen Aeltje Frans ver
loopt.
Het proces tegen Aeltje Frans
Aeltje Frans was de weduwe van Dirck Cornelisz. Pardes,
die op 't Woud woonde. In het memorieboek van Reijer
Gerritsz. vinden we een kopie van een akte, gedateerd
12 november 1641, waarin zij de weesmeesters bedankt
voor hun bemoeienissen over haar kinderen, die op die
datum meerderjarig waren geworden. In 1646 stond ook
zij voor de Hoge Vierschaar, en wel op dezelfde dagen dat
het proces tegen de organisatoren plaatsvond.
De carolus-gulden, zo genoemd naar keizer Karel V, wiens beeltenis
op de munt staat. Met deze munt moesten de gedaagden een bedrag
aan de armenkas doneren.