pen, waardoor hij niet langer het risico liep te worden opgepakt en naar Duitsland te worden gestuurd. Chris volgde het advies op en vertrok in februari 1944 naar Berlijn, waar hij een baantje bij een instituut kreeg. Hoewel alles in orde leek, werd hij toch door de Gesta po opgepakt en twee maanden vastgezet. In juni 1945 kwam hij terug in Bergen. Jaap van Domselaer behoorde tot Chris Dekkers clubje van kunstzinnige jongens. Van hem is bekend dat hij eind 1944 in Amsterdam een onderduikadres zocht. Toen dat niet lukte, besloot hij te vluchten naar het al bevrijde Noord-Brabant. Bij het oversteken van de Maas werd hij getroffen door een Duitse kogel; hij haal de de overkant wel, maar overleed nog dezelfde dag in 's-Hertogenbosch. Van Simeon ten Holt is bekend dat hij in Bergen en Schoorl tot over zijn oren in het verzet zat. Hij zal dus vast geen problemen hebben gehad met het krijgen van valse papieren of een onderduikadres. Ook Wim Boon, Jan Kollmer, Fred Urbanus en de broers Bos Eijssen wisten onder te duiken. Wim Boon werd in het najaar van 1943, toen hij als ambtenaar op het gemeentehuis van Schoorl werkte, opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Hij dook tot het eind van de oorlog onder op een boerderij aan de Groote Sloot. Jan Kollmer dook onder in Noord-Limburg en voegde zich daar bij een verzetsgroep. De broers Urbanus waren de zonen van de directeur van het waterleidingbedrijf. Van Fred Urbanus is be kend dat hij ondergedoken zat in de Langedijk. De broers Bos Eijssen doken onder in de Alkmaarse kaasfabriek van hun vader. Van kaaskisten hadden ze een muur gebouwd, waarachter zij zich bij onraad kon den verschuilen. Toen de Duitsers de broers daar toch vonden, wist hun vader te voorkomen dat ze alsnog naar Duitsland gestuurd zouden worden. Volgens de overlevering in de familie Bos Eijssen heeft de vader van deze broers lang moeten onderhandelen en als te genprestatie kaas moeten leveren aan de Duitsers. Piet Beijneveld, Piet van Munster en de broers Weijers konden vrijstelling verkrijgen door onmisbaarheid. Piet Beijneveld omdat hij waarnemend hoofd was van een lagere school in Zwaag, Piet van Munster was onmis baar op het postkantoor. Henk Weijers was kok in het door de Duitsers gevorderde retraitehuis van de Zusters Ursulinen. Hij wist daar zijn broer Jan ook aan een baan te helpen, waardoor ze beiden onmisbaar waren. Van de broers Willig was Jan bij het uitbreken van de oorlog machinist bij de koopvaardij. Hij was tijdens de oorlog niet in Nederland. Broer Piet was wel in Neder land. Zijn ouders waren de eigenaren van hotel-pension Tewerkgestelden aan het woord Fred Spangenberg (geb. 1924): Duitsland of Frankrijk? 'Ik was 17 toen de oorlog uit brak. Tot mijn 19de jaar ging ik naar de ambachtsschool in Alkmaar en leerde daar voor bankwerker. Ik had de pest aan de Duitse bezetter en werd thuis in de Nassaulaan gearresteerd vanwege het dragen van een oranje das en gevangen gezet in Schoorl. Na een maand werd ik vrijgelaten en kon ik toch nog mijn einddiploma halen. Er werd thuis een brief bezorgd van het arbeids bureau. Ik moest me verplicht melden voor de Ar beitseinsatz. Daar kon ik kiezen: of werken in Duits land of in Frankrijk. Mijn keuze viel op Frankrijk, want daar had ik meer kans om te vluchten naar Engeland. Zo kwam ik terecht op het eiland Guernsey waar ik onder bewaking met een groep van dertig man graafwerk moest verrichten. Ik was daar in dienst van de organisatie Todt, een militaire dienst die bunkers bouwde. Onder de arbeiders bevonden zich ook Rus sische krijgsgevangenen. Er was weinig eten en op een dag vroeg een bewa ker me of ik Engels sprak; dan moest ik maar naar de markt om vis te bemachtigen. Van een marktvrouw die medelijden had, kreeg ik acht makrelen en die buit werd samen met de bewaker verdeeld onder de arbeiders. Dit ging zo een paar maanden goed totdat bleek dat de Engelse visser die de vis leverde was gevlucht. Vanaf dat moment mocht er van de Ortskommandant niemand meer vissen. Toch was er net genoeg vrijheid om zelf op zoek te gaan naar eten. Bij de militaire gaarkeuken zocht ik in de afval- tonnen naar etensresten en verdeelde dat onder de arbeiders. "Wass machen Sie da", riep iemand op het moment dat ik met mijn hoofd diep in een ton zat. "Ich suche essen!" "Spreek je Engels?", werd me ge vraagd. "Meld je morgen op het Verpflegungsambt." Dat was de organisatie die verantwoordelijk was voor de voedselvoorziening van het leger op het eiland. Omdat de generaal geen Engels sprak, kreeg ik de opdracht om als tolk mee te rijden over het eiland en de magazijnen te controleren. Dat was een voordeel, want nu hoefde ik niet meer te leven in het 'vlooienkamp'. Ik werd echter ziek en belandde met geelzucht in het hospitaal. Een Duitse arts was begaan met mijn situatie, maar kon geen document naar Engeland regelen. Wel een Fahrbefehl naar Nederland.' Bron: Interview door Yvon Bos Eijssen, nichtje van Fred Spangenberg 26 BERGENAREN EN DE TWEEDE WERELDOORLOG

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2017 | | pagina 28