'Arbeitseinsatz, waarom wij wel en zij niet?' DIRK NOLSON Dat vroeg Cees Ruijter, die in 1923 als een zoon van een slager in Bergen werd geboren, zich af. Een paar maanden voor dat hij in 2016 overleed, wond hij zich er nog steeds over op. Hij had een sterk vermoeden dat een redelijk aantal (wel gestelde) Bergense jonge mannen van de 'jaargangen' 1920 tot en met 1925 onder de verplichte tewerkstelling in Duitsland uit kwam doordat het welgestelde deel van de Bergense bevolking goede relaties onderhield met het gemeentebestuur of met de Duitse bezetter. Het is de vraag in hoeverre de veronderstelling van Cees Ruijter hout snijdt. In dit artikel zal geprobeerd worden deze vraag te beantwoorden. Verder komen er in dit artikel zeven Bergense slachtoffers aan het woord. De vraag van Cees Ruijter is niet gemakkelijk te be antwoorden, want er is tijdens de oorlog rond de Ar- beitseinsatz nauwelijks een administratie bijgehouden. In het Nationaal Archief zijn hierover van slechts drie gemeenten gegevens te vinden. De gemeente Bergen heeft niet bijgehouden wie er opgeroepen werd. Ook is er niet geregistreerd wie er daadwerkelijk in Duits land terechtkwam. Zelf heeft Ruijter van de mannen geboren van 1920 t/m 1925 genoteerd wie volgens hem wel door de gemeente voor de dwangarbeid in Duitsland is aangemeld en wie niet. Volgens hem moesten er 39 mannen naar Duitsland en 21 niet. In Bergen waren in de periode van 1920 tot en met 1925 maar 55 jongens geboren. Misschien waren ze in 1942 niet meer allemaal in leven of niet in Bergen woonachtig. Aan de andere kant woonden er in 1942 in Bergen jongens die elders geboren waren. Het door Cees Ruijter genoemde totaal van 60 kan dus wel on geveer kloppen. Tewerkgestelden aan het woord Cees Ruijter (1923-2016): brood voor tabak 'Ik kreeg met een heel stel jongens in februari 1943 een oproep. We kwamen op een marinewerf in Bre men terecht, waar ongeveer 17.000 man werkten. Na één jaar mocht je met verlof. Er werd geloot wie het eerst mocht, maar als die eerste niet terugkwam hield het op. Ik kwam dus niet aan de beurt. Ik heb het er niet zo slecht gehad. Omdat ik een beetje Duits sprak, reed ik de hele dag heen en weer op een klein transportkarretje. Het eten was slecht en eigenlijk nooit genoeg. Gelukkig rookte ik niet en kon ik mijn tabaksbonnen ruilen voor broodbonnen. 's Avonds om acht uur ging het kamp op slot. Tijdens luchtalarm kon den we in een enorme bunker wel eens wat scharrelen met meisjes. Sommige jongens zijn daar met meisjes getrouwd. Bremen werd zwaar gebombardeerd, maar de werf pas vanaf juli 1944. Op het laatst was daar eigenlijk geen werk meer en moesten we spoordijken aanleggen. Half april 1945 zijn we met z'n zessen rich ting Nederland gevlucht. Nadat we ons in paren had den opgesplitst, lukte het om af en toe op boerderijtjes onderdak te krijgen. Daar werkten we dan ook een paar dagen. Ik sliep er voor het eerst van mijn leven onder een donzen dekbed. Uiteindelijk kwamen we in de stad Groningen; daar vond ik een kosthuis en werk bij een slager totdat we met een aardappeltransport mee naar Amsterdam konden. Op 14 juni 1945 was ik weer thuis.' Bron: Interview door K. Orij en D. Nolson De regelingen Om de 'onderzoeksvraag' te kunnen beantwoorden is het verstandig eerst de betreffende regelingen te be spreken. Al voor de Duitse bezetting, namelijk tussen februari 1938 en september 1939, achtten de gemeentelijke arbeidsbureaus werk in Duitsland 'passende arbeid' voor werklozen. Vooral in de grensstreken werd dit toe gepast: zo werden ongeveer 1800 mannen gedwongen tewerkgesteld bij de oosterburen. Weigering resulteer de in stopzetting van de 'werklozensteun'. In juni 1940 blies de bezetter deze regeling nieuw leven in. Op 1 mei 1941 werden de gewestelijke arbeidsbureaus (GAB) opgericht. Tot die datum waren er de gemeen telijke arbeidsbureaus. De gewestelijke arbeidsbureaus stonden onder scherpe controle van de Duitse bezet ter. Vanaf februari 1942 konden GAB's Nederlanders 21

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2017 | | pagina 23