BERGENS BURGEMEESTERS IN OORLOGSTIJD
gemeenteambtenaren. Zij verweten hem opportunisme
omdat het voor en in het begin van de oorlog onduidelijk
was of hij nu wel of geen lid was van de NSB. Ten gunste
van Fijn getuigden tien Egmondse en twee Bergense amb
tenaren en een aantal door Fijns echtgenote opgetrom
melde vooraanstaande Bergenaren, waarvan mevrouw
A.R.H. Boendermaker en Adriaan Roland Holst de bekend
ste waren. Deze getuigenissen kwamen erop neer dat hij
niets verkeerds had gedaan en had geprobeerd er het
beste van te maken. De vóór Fijn getuigende ambtenaren
stelden dat hij de clandestiene ambtelijke hulp aan onder
duikers oogluikend toeliet.
Door de gemeente Hilversum werd Fijn ervan beschuldigd
de gemeenteauto voor privézaken te hebben gebruikt,
omdat er veel kilometers mee waren gereden. Omdat
Fijn kon aantonen dat hij veel afspraken in Den Haag had,
kon dit vrij eenvoudig weerlegd worden. Ook werd hem
verweten dat de krans bij de begrafenis van een geliqui
deerde politieman, lid van de NSB, gefinancierd was uit de
gemeentekas.
De zware straf waartoe Fijn werd veroordeeld (tien jaar
opsluiting, levenslange ontzegging van het bekleden van
ambten en van het kiesrecht) was voornamelijk te danken
aan zijn optreden in Hilversum. Daar had hij de bezetter
begin 1945 mankracht ter beschikking gesteld voor het
aanleggen van verdedigingswerken, wat de president van
het gerechtshof hem zeer kwalijk nam.
In de eerste jaren na de oorlog werd de soep niet zo heet
gegeten als hij werd opgediend: eind 1947 kwam Fijn al
weer op vrije voeten en vestigde hij zich weer in Bergen.
Hier vond hij al snel zijn draai; vooral in het kunstenaarsmi
lieu. In datzelfde jaar was hij al weer druk bezig de finan
ciële schade zoveel mogelijk te beperken. Hij correspon
deerde met het Nederlands Beheersinstituut uitgebreid
over bezittingen die tijdens zijn internering verdwenen
waren. Bij de gemeente Bergen maakte hij met succes be
zwaar tegen opgelegde belastingen.
3. A. Eriks (burgemeester december 1943 - juni 1944)
Net als zijn twee voorgangers was ook Arie Eriks (1899
1990) een Bergenaar. Hij werkte in Alkmaar, waar hij een
groothandel in technisch materiaal had opgericht. Maar
hij woonde al lange tijd in Bergen, waar hij als gemeente
raadslid nauw betrokken was geweest bij het wel en wee
van de gemeente. Hij was overtuigd lid van de NSB en
voelde zich geroepen de vacature, die ontstond bij het
vertrek van Fijn, te vervullen. Hij werd in 1935 lid van de
NSB en zegde zijn lidmaatschap pas in september 1944
op. Hij solliciteerde begin december 1943 vermoede
lijk niet uit ambitie, maar meer uit betrokkenheid bij de
gemeente. Waarschijnlijk viel de functie, de toekomst
verwachting of beide hem tegen, want hij had er na een
halfjaar al genoeg van. Op 1 juni 1944 werd zijn opvolger
aangesteld. Direct na de bevrijding werd Eriks gearres
teerd en veertien maanden opgesloten in een interne
ringskamp. In het kader van de Bijzondere Rechtspleging
werd hij in juli 1946 veroordeeld tot een gevangenisstraf
die gelijk was aan de periode van internering. Hij kon dus
als vrij man de rechtszaal verlaten. Wel verloor hij het kies
recht en het recht om publieke ambten uit te oefenen. Tot
slot werd hij veroordeeld tot het betalen van een boete
van f 20.000,-.
Tijdens de rechtszitting werd Eriks verweten een zeer
actief NSB-lid te zijn geweest. Binnen de NSB had hij als
groepsorganisator en als groepsbeheerder gefunctio
neerd. Op het gemeentehuis en de gemeentewerf had
hij het blad Volk en Vaderland verspreid om propaganda
voor de NSB te maken. Ook had hij deelgenomen aan een
NSB-kaderkamp en was hij in 1943 lid geworden van het
Economisch Front, een pro-Duitse organisatie. Hem werd
zelfs verweten dat hij de in Bergen woonachtige pro-Duit
se E.J. Voüte gefeliciteerd had met diens benoeming tot
burgemeester van Amsterdam.
De kritiek op Eriks functioneren als burgemeester betrof,
behalve het ontslag van de ambtenaar Ros, alleen de
graafwerkzaamheden voor een telefoonkabel voor de
Duitse Wehrmacht. Hij had een aantal Bergenaren ver
plicht om daaraan te graven. Deze deden tijdens de zitting
hun beklag daarover.
Ter verdediging voor het ontslag van de ambtenaar voerde
Eriks aan dat Ros een zwarthandelaar was. Wat de graaf
werkzaamheden betreft stelde Eriks geen keus te hebben
gehad. Als hij niet voor mankracht zou zorgen, zouden de
Duitsers een razzia houden om zo de mankracht bij elkaar
te krijgen, zo hadden ze gedreigd.
Ten gunste van Eriks getuigden onder anderen de op
verschillende wijzen bij het verzet betrokken heren Sijp-
heer, Blom en Japin. Zij stelden dat het wel meeviel met
Eriks: hij had nooit opdracht gegeven om onderduikers
of Joden, van wie hij de aanwezigheid in de gemeente
vermoedde, op te pakken. Eriks was weliswaar NSB'er, zo
stelden zij, maar kon desondanks niet pro-Duits genoemd
Arie Eriks, nog voor zijn burgemeesterschap (1939)