BcpecN
BEWEGINGSVRIJHEID
Vepomrim
16
BERGENAREN EN DE TWEEDE WERELDOORLOG
Hier word je toch altijd weer even stil van
De verantwoordelijkheden namen aanzienlijk toe, evenals
de mentale druk. Of Van Reenen het er moeilijk mee had
is niet bekend, maar in december 1941 ging hij voor vier
maanden met ziekteverlof. Tot maart 1942 nam wethouder
J.W. Mac Donald de honneurs waar. Van Reenen functio
neerde weer als burgemeester toen het dragen van de
Jodenster begin mei 1942 verplicht werd en de Joodse
gezinnen vanuit Bergen naar Amsterdam moesten verhui
zen.
Op 14 juli 1942 werd Van Reenen door de bezetter in gij
zeling genomen en werd de NSB'er G.J.H. Fijn tot waarne
mend burgemeester benoemd. Op 14 augustus 1942 werd
Van Reenen, net als veel andere burgemeesters die geen
lid van de NSB waren, ontslagen. Aan het eind van de oor
log had ongeveer 70% van de Nederlandse bevolking een
NSB'er als burgemeester.
De gijzeling van Van Reenen duurde tot 3 juni 1943. Drie
maanden later werd hij opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis, dat hij pas in januari 1946 kon verlaten.
In het kader van de Bijzondere Rechtspleging is direct na
de oorlog het doen en laten van Van Reenen - als burge
meester in oorlogstijd zonder NSB-lidmaatschap - beoor
deeld. Het dossier over Van Reenen is zeer beperkt. Door
twee, wat onduidelijke instanties is aan het ministerie van
Binnenlandse Zaken advies uitgebracht. Wij hebben hierbij
aangegeven of de argumenten mogelijk belastend (B) of
ontlastend (O) waren.
De eerste bron stelde dat Van Reenen:
- al in mei 1940 zenuwziek was (O);
- lid was van de Nederlandse Volksdienst, terwijl dat
ambtshalve niet nodig was (de NVD was een pro-
Duitse organisatie voor sociaal en maatschappelijk
welzijn. De NVD rekende gehandicapten, bejaarden en
Joden niet tot zijn doelgroep) (B);
- loyaal meewerkte aan de collectes voor de pro-Duitse
Winterhulp (B);
- te vroeg ontslagen was om veel kwaad te kunnen doen
(O);
- niet in aanmerking komt voor een zuiveringsmaatregel.
De tweede bron stelde dat Van Reenen:
- de voorschriften van de bezetter iets te meegaand
uitvoerde (B);
- geen medewerking verleende aan het pro-Duitse
Nederlandse Arbeidsfront (O);
- aan de Winterhulp meewerkte (B);
- niet zeer krachtig was (O);
- anti-Duits en anti-NSB was (O);
- niet in aanmerking komt voor het treffen van
maatregelen.
Op 28 september 1945 ontving de Commissaris van de
Koningin in Noord-Holland een advies van de Adviescom
missie voor Zuivering van Burgemeesters. Hierin werd op
grond van ingekomen rapporten en het ontbreken van
klachten gesteld dat de houding van Van Reenen tijdens
de bezetting 'zeer goed' genoemd mag worden. Ondanks
dit positieve advies keerde Van Reenen niet terug op zijn
post. Op 26 maart 1946 werd Van Reenen door de Pensi
oenraad uit hoofde van ziekten en gebreken ongeschikt
verklaard en op 5 april 1946 werd hij vervolgens eervol
ontslagen.
Een terugkeer in functie, zoals in de buurgemeenten War-
menhuizen en Alkmaar gebeurde, was voor Van Reenen
niet weggelegd. In die gemeenten werden de uit hun
functie gezette burgemeesters na de bevrijding als helden
ingehaald.
Terugkerend naar de vraag of Bob Polak niet een te ne
gatief beeld van Van Reenen schetst, kan men stellen dat
Polak geen feitelijke onjuistheden vermeldt. Polak neemt
Van Reenen wel kwalijk dat hij deed wat hij geacht werd
te doen. Van Reenen week niet eigenmachtig af van de in
structies die hij van bovenaf ontving. Bij twijfel aarzelde hij
niet advies te vragen aan het ministerie van Binnenlandse
Zaken of aan de Commissaris van de Provincie Noord
Holland.. Twee van dergelijke verzoeken zijn bekend. In
het eerste geval betreft het een groep Duitse Joodse
kinderen die in 1939 in Bergen aan Zee werd opgevangen
zonder dat het aan de gemeente gemeld werd. Het leek
de directrice van dat kindertehuis beter geen slapende
honden wakker te maken, Van Reenen wist niet wat hij