soms pas na 1945. Het betekende dat burgemeesters
macht en bevoegdheden gingen delen met wethouders
en gemeenteraad. Van Reenen zal die verandering als
burgemeester aan den lijve gevoeld hebben. Zoals de
ouden zongen mochten de jongen niet meer piepen. Dat
zal voor hem, als heer van Bergen en als grootgrondbezit
ter in de gemeente, niet gemakkelijk zijn geweest.
Begin mei 1940 vluchtten het koningshuis en de regering
naar Londen. Op 20 mei, vijf dagen na de capitulatie, riep
minister-president De Geer in een radiotoespraak vanuit
Londen alle ambtenaren en burgemeesters op om met
de 'tegenstander' samen te werken. In dat licht valt de
reactie van burgemeester en wethouders (B&W) van Ber
gen in november 1940 op een verzoek van elf NSB'ers te
begrijpen. Dit elftal was op 10 mei gearresteerd en tot de
capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei opgeslo
ten, omdat ze staatsgevaarlijk werden geacht. Een halfjaar
later vroegen zij aan B&W om rehabilitatie in de vorm van
een artikel in De Duinstreek. Op dat verzoek gingen B&W
niet in. Wel ontvingen de elf NSB'ers een schriftelijke
reactie waarin stond dat B&W het betreurden als er in
de gemeente mensen waren die NSB'ers staatsgevaarlijk
vonden en dat het gemeentebestuur bij de organisatie
van de 'Winterhulp' goed samenwerkte met een lid van
de NSB. De stichting Winterhulp Nederland was een nati-
onaalsocialistische organisatie die tot doel had geld in te
zamelen om behoeftige landgenoten de winter door te
helpen. Gezien het pro-Duitse karakter van de organisatie
en de heersende twijfel over de wijze van besteden, rie
pen de collectes nogal wat weerstand op. Op de affiches
die opriepen iets in de collectebussen te gooien werd
soms 'Nog geen knoop van mijn gulp voor de winterhulp'
geklad.
Aan het begin van de Duitse bezetting stond Van Reenen
een andere verandering van het burgemeesterschap te
wachten. De bezetter had namelijk zo zijn eigen ideeën
over het burgemeesterschap. Voor de invoering van nieu
we voorschriften voor de bevolking wenste de bezetter
voor elke gemeente een eenhoofdige leiding. De rol van
wethouders en gemeenteraad raakte uitgespeeld en de
burgemeester werd een 'doorgeefluik', een instrument van
de bezettende macht.
Op 20 september 1941 kwam de gemeenteraad van
Bergen voor het laatst bijeen. Door de gemeenteraad te
ontbinden, werden automatisch de wethouders uit het col
lege van B&W verwijderd, waardoor ook dit bestuurscol
lege ophield te bestaan.
Het zou niet lang duren eer de burgemeesters het moei
lijk kregen met de aard van de maatregelen die zij geacht
werden uit te voeren; het ontslaan van Joodse ambtenaren
was er één van. Lou de Jong stelde dan ook in zijn stan
daardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog dat dit het moment was waarop een burge
meester de eer aan zichzelf had moeten houden.
De brandweerlieden Jan Prins (links) en Piet Oldenburg collecteren
voor de Winterhulp. Voor de foto schreven ze 'Ik moet' op een stuk
papier
Eerder al, op 14 december 1940, liet Van Reenen aan
wethouder Jacob Hemelrijk weten dat, ten gevolge van
een voorschrift van de Commissaris van de Provincie
Noord-Holland zijn lidmaatschap van de gemeenteraad
onmiddellijk werd beëindigd. Joden werden uitgesloten
van dergelijke ambten. Ook dienden burgemeesters er
voor te zorgen dat alle personen van 'gehele of gedeel
telijke Joodschen bloede' voor 24 februari 1941 waren
aangemeld. Net als veel andere burgemeesters kreeg Van
Reenen dat niet op tijd voor elkaar; slechts 3,6% van de
burgemeesters lukte dat wel. Van Reenen verstuurde de
informatie op 15 maart. Vanaf 15 september 1941 bestond
er in Bergen - net als in de rest van Nederland - voor Jo
den een beperkte bewegingsvrijheid. Langs de Breelaan
werd een bord geplaatst waar dat duidelijk op werd ver
meld; Dick van Berge maakte er een foto van.
In oktober 1941 moesten de burgemeesters uittreksels
van de persoonskaarten van Joodse gezinshoofden naar
Den Haag sturen. 44% van de burgemeesters deden dat
inderdaad in de maand oktober. Van Reenen deed het op
31 oktober.
15
BERGENS BURGEMEESTERS IN OORLOGSTIJD