Het lot van Egmont is breed bekend. Alva stelt op 4 juni 1568 een daad met het doodvonnis van de graven Egmont en Horne. Hun eigendommen (dus ook de Egmondermeer) worden verbeurd verklaard aan de koning. De volgende dag worden de graven onthoofd op de Grote Markt te Brussel en worden hun hoofden voor twee uur op de punten van hellebaarden tentoongesteld. Het volk rouwt om de geliefde Egmont en keert zich verder af van het bewind van Alva en Filips II. De dood van Egmont, de winnaar van Saint-Quentin en Grevelingen, maakt overal in Europa grote indruk. Met de Pacificatie van Gent in 1576 worden de verbeurd verklaringen ongedaan gemaakt. De erfgenamen van Brederode (zijn petekind Hendrik van Holstein-Schaumburg) en van Egmont (zijn oudste zoon Filips van Egmont, 1558 1590), krijgen daarmee de aanspraak op de heerlijkheid respectievelijk het graafschap, en daarmee de bezittingen in de Berger- respectievelijk Egmondermeer, terug. Macht en molens Zoals hiervoor is gebleken, hadden Egmont en Brederode behoorlijk wat macht. Dat blijkt ook bij het initiatief tot de droogmaking. De twee heren hebben op basis van hun rechten als graaf van Egmond en als heer van Bergen - zon der octrooi aan te vragen bij het Hof van Holland - opdracht gegeven tot droogmaking van het Berger- en Egmon dermeer. Maar omdat ze ook een deel van het grond- en merengebied claimen, heeft de procureur generaal des konings (mede namens Alkmaar en Heiloo) tegen de heren een proces bij het Hof aangespannen. Om die claims aan te vechten, besluit het stadsbestuur al op 4 februari 1563 om opdracht te geven 'een kaart te laten maken met de banschei- ding in het Egmonder- en Bergermeer Op 17 juli 1563 wordt meester Volkert Blaeuschuyt van Enkhuizen aangenomen als advocaat voor het dossier van het bandispuut. In het proces wordt uitgegaan van de kaart van de graaf van Egmond. De procureur-generaal maakte hierop aantekeningen over het plaatsen van scheidingspalen om aan te geven waar geen uitspanningen mogen komen. Mogelijk is dit de kaart gete kend door Sijmon Meeuwsz (Simon Meeuws) uit circa 1540. Op de kaart staan banscheidingen vermeld op het land, echter niet met een onderscheidend ander handschrift dan de andere beschrijvingen op de kaart. Wat voor deze kaart spreekt, is dat deze kaart als enige bekende kaart altijd in eigendom van de familie Van Egmont is gebleven. Op 20 augustus 1565 doet Margaretha van Parma als landvoogdes uitspraak in dit geschil. Daarin bepaalt ze dat eigendom en jurisdictie van alle landen binnen de dijkage toekomen aan beide heren. De hoger gelegen landen en voormalige eilanden binnen de droogmaking blijven echter toebehoren aan hun oorspronkelijke particuliere eigenaren. Ze stelt dat de uitspraak tot stand is gekomen op grond van de rechten, waarop de heren aanspraak menen te kunnen maken en dat de heren ook alleen [d.w.z. direct] voor de gevolgen verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Een bijzonder moment voor Egmont en Brederode als bevestiging van hun initiatief en rechten. Het stadsbestuur van Alkmaar neemt echter geen genoegen met de uitspraak van de landvoogdes en blijft bij het Hof van Holland juridisch aanspraak maken op een deel van de gronden. Wat opvalt in de uitspraak van de landvoogdes is dat de belangen van de heerlijkheid Wimmenum, de ambachts heerlijkheid Limmen en de Egmonder Abdij in het geheel niet worden genoemd. De Abdij heeft vanouds aanspraak op de visvangst in het meer, en maakt gebruik van vervoer over water naar en van Alkmaar. Waarschijnlijk is de positie van de Abdij al tanende, want bij de regeling voor genoegdoening van de waarschappen (bezitters van de oude landen voor de inpoldering) van de Brantgen Jan Heinesmolens en de afwatering via de Kwakelsluis naar de Schermer (1564) speelt de Abdij geen rol. Daarentegen hadden de Abdij, de eilanden en land grenzend aan het Berger- en Egmondermeer bij de komst van de twee molens in 1532-1533 juist inspraak bij de regeling van het waterniveau in het meer. Résumé Vol goede moed zijn Hendrik van Brederode en Lamoraal van Egmont met de plannen voor de droogmaking be gonnen, waarbij Egmont het initiatief neemt. Dan, op het toppunt van hun macht, kunnen ze niet weten dat het in een tijdsbestek van vijf jaar heel anders zou lopen. Bij aanvang van de droogmaking (1562) verbindt Egmont zich in de machtsstrijd met Granvelle aan de Liga van Edelen en in januari 1565 gaat hij naar Spanje om koning Filips II te spre ken. Brederode staat dan in voor zijn reis. De droogmaking is dan volop in uitvoering. Bij terugkomst van Egmont staan de heren in het geschil met Alkmaar voor landvoogdes Mar garetha van Parma, die op 20 augustus 1565 uitspraak doet. Van Brederode biedt, als aanvoerder van het Compromis, op 5 april 1566 het eerste Smeekschrift aan aan de hertogin van Parma. Eind 1566 kiest Egmont definitief het kamp van de koning. Om Brederode na diens mislukte omwenteling van Amsterdam in het voorjaar van 1567 te redden, bemiddelt Egmont op de achtergrond vergeefs bij de landvoogdes. Ondanks het feit dat de heren politiek tegenover elkaar zijn komen te staan, blijft de persoonlijke, onderlinge (ridderlijke) band. Binnen een jaar komen beide heren echter te overlijden. Het is hun niet gegund de vruchten te plukken van de droogmaking van het Berger- en Egmondermeer. Door de oorlogshandelingen in de jaren die nog zouden volgen, verarmden beide oud-adellijke huizen. Binnen een eeuw zijn beide families in directe lijn uitgestorven. Gebleven is de drooggemaakte Berger- en Egmondermeer, een resultaat van de verbondenheid van Lamoraal van Egmont en Hendrik van Brederode als gezamenlijke initiatiefnemers. Een woord van dank aan Henk Jellema, Pieter Jan Klapwijk en Bert Veer voor de taalkundige en inhoudelijke adviezen. Het artikel inclusief bronverwijzing is te verkrijgen bij de redactie van de Bergense Kroniek. 9 EEN 'EDEL' INITATIEF

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2017 | | pagina 9