door de Heer van Bergen zelf geplante eersteling. Twee linden op het plein bij het Huis en een aantal exemplaren aan het begin van de Kijklaan stammen eveneens met zekerheid uit de periode van aanleg. Ze zijn dus zo'n 370 jaar oud. Linden gedijen niet overal, zeker niet op de arme zandgrond aan de andere zijde van het Rondeel. In de 18de eeuw werd de grove den populair als laanboom, en mogelijk is die al in de tijd van de "heren van Nassau-Bergen (voor 1797) hier toege past. De Sparrenlaan - een naam die trouwens een bewijs is dat Nederlanders slechte botanici zijn - zou dus bomen kunnen bevatten die al meer dan twee eeuwen tellen. De leeftijd van dennen is moeilijk te bepalen, maar het feit dat in het Meerweg- bos recentelijk ook resten van een Kijklaan met grove den zijn aangetroffen, vormt een aanwijzing voor een betrekkelijk hoge ouderdom. Deze laan diende als zichtas voor het huis Maes- dammerhof, dat kort na 1815 is afgebroken. En de beuken? We weten uit afbeeldingen, dat langs de omstreeks 1770 aangelegde 'Grote' Dorpsstraat beukebomen zijn aangeplant. Daarvan staan er nog enkele. Ze hebben het formaat van een aantal ande re exemplaren, zoals ze nog te vinden zijn langs de Studler van Surcklaan en de Sluislaan. Het is bekend, dat onder het bewind van Barnaart (1815-1851) lanen zijn gekapt, en dat onder J.J.H. van Reenen laanbeplanting is hersteld. Vergelijking van vroege foto's uit 1895-1910 met de huidige situatie heeft geleid tot de veronderstelling, dat de oudste nog bestaande beuken langs de Hoflaan en de Mosselenbuurt uit ongeveer 1860-1870 moeten stammen. Tussen 1880 en 1950 De geschiedenis van de drie generaties Van Reenen is elders uitgebreid verteld. Hij beslaat voor wat betreft de dagelijkse bemoeienis van de familie met Bergen precies een eeuw: van de aankoop door Jan Jacob in 1851 tot het overlijden van zijn zoon Jacob in 1951. Het Hof speelt daarin aanvankelijk een zeer belangrijke rol, maar deze neemt na het overlijden van de pater familias op 61-jarige leeftijd, begin 1883, gestaag af. Zijn weduwe bleef tot haar dood in 1908 op het huis wonen; enkele van haar ongehuwd gebleven kinderen, onder wie Louise en Adolf, zetten de traditie voort tot hun gedwongen evacuatie in 1943. De oudste zoon Jacob betrok in augustus 1883 het nieuw gebouwde Huize Kranenburgh, samen met zijn vrouw Marie Völter met wie hij het jaar daarvoor was gehuwd. Omdat hij spoedig de functie van burgemeester zou gaan vervullen, en met Marie het voortouw nam om het familiedomein in te zetten voor de ontwikkeling van Bergen als forenzen- en toeristen plaats, werd Kranenburgh al spoedig het nieuwe kloppend hart van de voormalige heerlijkheid. Er wordt wel gezegd, dat het predikaat 'Oude Hof' voor de vroegere woonstee in die tijd is ontstaan, maar in schriftelijke bronnen is de eerste neerslag daarvan pas in 1937 gevonden. Toen de gebouwen kort na de oorlog werden verhuurd aan de Volkshogeschool, vond de naam 'Oude Hof' als een soort merknaam snel ingang boven 'Hof' of, zeldzamer, 'Witte Huis'. Maar nu lopen we op de zaken vooruit. Vanaf het moment, dat de fotografie als massamedium zijn intrede deed, zijn het gebouw, de vijvers en de prachtige lanen talloze malen vereeuwigd. Naast een grote hoeveelheid prentbriefkaarten, die alleen de buitenkant tonen, bevatten de familiealbums van de Van Reenens ook enkele foto's van het in terieur van het hoofdgebouw. Er waren van tijd tot tijd familie bijeenkomsten - bijvoorbeeld met Kerstmis - terwijl neven en nichten met enige regelmaat konden komen logeren. Uit haar scherpe herinnering heeft Augusta Mariëtte Taudin Chabot- van Reenen (1920-2008), kleindochter van Jacob en Marie, kort voor haar dood nog een uitgebreide beschrijving gegeven van de indeling van het huis in zijn traditioneel bewoonde staat. Daaraan ontlenen we het volgende. Wanneer men door de entree, onder het balcon van de eerste etage, in de hal was gekomen zag men links en rechts twee grote leren banken staan. Deze flankeerden de toegangen naar de salons. De (rode salon' links was voor het dagelijks gebruik; de blauwe salon' rechts was de 'pronksalon', op het zuiden gelegen, waar belangrijk bezoek werd ontvangen. De over gordijnen in de salons waren uitgevoerd in dezelfde kleur en patroon als het behang. Vanuit de hal kon men ook rechtdoor de tochtdeuren door naar de gang met de trap naar de eerste verdieping. Links was het kantoor, aan de rechterkant bevond zich de toegang tot de eetkamer. Deze was voorzien van een enorme uitschuifbare eettafel voor grote (familie)gezelschap- pen. Aan de zuidzijde ging de eetkamer over in de serre [op de oudste foto's zijn hier openslaande deuren te zien naar een terras onder een pergola, FDZ]. Hier bevond zich een verhoogd stenen plateau waaronder ooit een onderaardse gang' zou hebben gezeten, die in werkelijkheid nooit is aangetoond; een kelder lijkt waarschijnlijker. Zo'n ondergrondse voorraadkamer was er wel onder de rookkamervoor de heren, die vanuit de eetkamer kon worden bereikt via een trappetje. In alle kamers stonden ovale houtkachels met daarnaast een turf-houtkast en een doofpot; alleen de blauwe salon was voorzien van een met tegels beklede kacheloven. Met de zojuist genoemde herensalon bevinden we ons in de beschrijving van mevrouw Chabot al in de oostvleugel van het huis, waarin zich het 17de-eeuwse dienstgebouw schuilhoudt met tal van bouwkundige verrassingen. Dat geldt voor de lager gelegen keuken, vanwaar de maaltijden altijd trapop moesten worden gedragen. Trouwens, ook naar de 'meidenkamer', de zitkamer voor het personeel aan de noordzijde van deze vleugel, moest men vier treetjes omhoog. Dit hele gedeelte was (en is) onderkelderd. De keuken zelf zag er prachtig uit. 33 EEN HOF VOOR EEN HEER Eeu-wi'ge la'aii- Scka©*eT» Ansichtkaart Hoflaan 1900. Collectie Frits David Zeiler.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2014 | | pagina 35