werd bezorgd, hoewel er vrijwel geen behoefte aan perso
neel was. Een typisch voorbeeld van mensen die elkaar door
de moeilijke tijden hielpen, in dit geval met behulp van een
bijna fictieve overheidsbaan. Deze auto-bevrachtingsdienst
was door de overheid in het leven geroepen om de toe
wijzing van benzine aan bijvoorbeeld artsen, brandweer,
politie en ook aan verhuizers te regelen en de taak was uit te
rekenen hoeveel benzine een transporteur nodig zou hebben
om van Alkmaar naar Amsterdam te rijden. Deze dienst was
overigens geheel in handen van mannen die met groot verlof
uit Indië in Nederland waren blijven steken, omdat ze door
de oorlog niet meer naar de Oost terug konden.
Toen Bergen in de zomer van 1942 geëvacueerd moest
worden, was het zó geregeld dat de bevolking onder andere
in Friesland onderdak zou vinden. Dit idee beviel mijn
(toekomstige) ouders niet; mijn vaders broer wist nog een
woning in Hilversum te huren en daar zijn mijn ouders toen
heen gegaan. Samen met die broer heeft mijn vader toen
de handelmaatschappij AGD opgezet. AGD betekende
gewoon Anton en Gerrit Drieënhuizen, dat was de 'maat
schappij', en de 'handel' was: aspirientjes. Ze kochten aspiri
nes in het groot in, verpakten die in jampotten en mijn vader
ventte die uit in Utrecht in (volks)wijk C. Als ze zo één of
twee dagen werkten, hadden ze net genoeg centjes om de
rest van de week, ondergedoken, dus binnen te kunnen blij
ven. De bedoeling van dat binnen-blijven was natuurlijk om
zo de gedwongen arbeid in Duitsland te ontlopen. Uiteinde
lijk is het allemaal goed gekomen, de hongerwinter heb
ben ze overleefd, ze hebben vijf huiszoekingen te verduren
gehad, en ook een aanhouding door een 'goede' politieagent
die niemand wilde arresteren.
Wat ik een heel bijzonder verhaal vind is het volgende: toen
mijn vader zich in Hilversum bij zijn baas meldde, toonde
die uiteraard alle begrip voor de evacuatie en zo, en deed
hem het volgende aanbod: "De sigarenfabriek ligt al een
tijdje stil, maar wij betalen iedereen door tot we weer kun
nen gaan draaien. Dat geldt ook voor jou. Je kunt wekelijks
je geld komen halen." Het is mij niet bekend of dit tijdens
de oorlog ook de houding is geweest van andere werkgevers.
In ieder geval heeft mijn vader dit geweigerd, maar kwam
wel overeen, dat als hem wat zou overkomen, Mansen voor
zijn vrouw (mijn moeder) zou zorgen. En hij sprak ook af,
dat als alles goed zou gaan, hij dan na de oorlog de winkel in
Bergen zou overnemen.
Aan deze afspraak heeft iedereen zich gehouden en in het
late voorjaar van 1945 keerden mijn ouders naar Bergen te
rug om te kijken of het huis er nog stond. De Stationsstraat
was (bijna) ongeschonden, dus dat ging goed. Maar minder
goed was dat er nauwelijks sigaren of sigaretten waren om te
verkopen; alles was nog op de bon, er werd weinig gemaakt,
tabak was er niet, kortom er was dringend weer een bijbaan
nodig.
Dank zij zijn oude contacten kon mijn vader aan de gang bij
de Distributiedienst. Bonkaarten uitreiken, innemen en ver
werken op de gemeentehuizen in Bergen, Schoorl, Koedijk,
Langedijk, etc. Op de fiets erheen, de hele administratie mee
en 's avonds weer terug. Dat ging zo een jaar goed, maar de
Moeder Aaltje