I
Drieënhuizen
in tabaken meer...
Strikt genomen valt een verhaal als het onderstaande niet hele
maal binnen de termen van de Bergense Kroniek. Maar het
geeft een aardig beeld van de komst en van het wel en wee van
een bekende middenstander in Bergen, gezien door het oog van
zoon Gerard Drieënhuizen. Bovendien is de HVB deze auteur
wel één en ander verschuldigd, gegeven diens jarenlange mede
werking bij de organisatie van de vele HVB-excursies.
Op 1 juli 1916 werd mijn vader, Gerrit Drieënhuizen,
geboren als tweede kind in het gezin van een gemeenteman
in Hilversum. Hij had een jongere broer en een oudere zus.
Na de lagere school (7 klassen) had hij echter geen zin om
verder iets te leren en zocht een baantje. Zo kwam hij op
14-jarige leeftijd in de leer bij een fietsenmaker bij het sta
tion in Hilversum voor het toen ook al niet geweldige loon
van 2,50 gulden in de week. Het krijgen en houden van een
baan in het midden van de economische depressie van de ja
ren dertig was voor wat we nu een kansarme jongere zouden
noemen, een geweldige prestatie overigens. Maar na een jaar
of zeven daar gewerkt te hebben zonder perspectief op een
betere toekomst, wilde hij best wel wat anders.
Nou wilde het geval dat zijn oudere zuster in dienst was bij
een sigarenfabrikant in Hilversum, de heer Mansen. Deze
eigenaar van 'Van Oenen en Mansen sigarenfabrieken' had
aan een relatie in Bergen zoveel op krediet geleverd, dat hij
in feite de hele winkel had gefinancierd, met als gevolg dat
de winkelier failliet was. Waarschijnlijk heeft hij toen aan
zijn personeel gevraagd of men niet iemand wist die die Ber
gense winkel zou willen bestieren, gezien het feit dat mijn
vader door zijn zus in contact werd gebracht met deze heer
Mansen. Het resultaat daarvan was, dat hij op 1 juli 1937, op
de fiets naar Bergen gekomen, als zetbaas de winkeldeur op
de Stationsstraat 13 opende. Hij werd overigens niet gehin
derd door kennis of ervaring, maar dat was kennelijk geen
bezwaar. De tijd heeft dat ruimschoots goed gemaakt.
In die zelfde zomer maakte hij kennis met een meisje, Aaltje
Kragt, dat in Bergen met een gegoede Amsterdamse familie
(Van der Hoeven, eigenaar van één of meer meubelzaken in
Amsterdam) vakantie hield. Dat wil zeggen: de familie hield
vakantie en had haar meegenomen voor wat werkzaamhe
den; zij hield ook in Amsterdam-Zuid (bij het Valeriusplein)
de huishouding draaiende. Zij was in 1918 geboren op het
Overijsselse platteland, op de boerderij van haar ouders als
één van acht kinderen. Maar toen een oudere zus in Amster
dam ging werken en ook voor haar een betrouwbare baan
vond, was haar keuze snel gemaakt en vertrok ze op 18-ja-
rige leeftijd naar de hoofdstad. Het is in deze tijd nauwe
lijks voor te stellen hoe groot toentertijd de afstand tussen
Amsterdam en het platteland in het Oosten van Nederland
was. Fysiek: met de trein naar Zwolle (waar je nauwelijks
geld voor had) en een 20 km fietsen? Dat was niet te doen
voor één dag. Naar een boerderij, waar pas in de 60-er jaren
elektriciteit en stromend water kwam en dan te bedenken
dat dit geen arme boeren waren: ze hadden een gezond 'ge
mengd bedrijf' (bestaat die uitdrukking nog?) met een eigen
klompenmakerij waarmee ook geld verdiend werd. Wat dat
betreft is het aanzien van Nederland tussen 1930 en 1965
onvoorstelbaar veranderd en zijn de ontwikkelingskansen
voor de mensen enorm toegenomen.
De zomer van 1937 was voor mijn vader heel goed verlopen.
De verkoop in de winkel deed het beter dan verwacht. Hij
maakte allerlei vrienden en begon zich in Bergen best thuis
te voelen. Op zaterdagavond als de winkel gesloten werd,
stapte hij op de fiets met een koffertje vuile was en reed
dan in een uur of vier naar zijn ouders in Hilversum. En op
maandagochtend vroeg fietste hij dan weer terug. Zijn vrien
din nam in Amsterdam ontslag en vond spoedig werk in
Alkmaar, later deed ze de huishouding voor mevrouw Van
de Woudenberg op de 'Middenblink' aan de Eeuwigelaan.
Het resultaat van dit alles was, dat het stel in maart 1942,
midden in de oorlog, trouwde en in de Stationsstraat
gingen wonen. Maar in diezelfde zomer kwam het bevel
van de bezetter dat de meeste inwoners van Bergen moesten
evacueren. De winkel was in die tijd trouwens nog maar
weinig open, want er was geen handel: sigaren en sigaret
ten werden niet meer gemaakt, omdat de import van tabak
uit Indië door de oorlog geheel stil was komen te liggen.
Maar in Alkmaar kon mijn vader een baantje krijgen bij de
auto-bevrachtingsdienst. De contacten die mijn vader door
de winkel had opgedaan, maakten dat hem daar een baantje
GERARD DRIEËNHUIZEN