Bergense couleur locale
in de tweede helft van de
vorige eeuw
KEES KOMEN
Binnen de Bergense kunstenaarsgelederen werd in de jaren vijftig
en zestig veel geweeklaagd over gebrek aan belangstelling vanuit
Amsterdam en de Randstad. Het leek alsof de naoorlogse kunst
redacties van de landelijke bladen de verre reis naar het kunste
naarsdorp niet wisten te maken. Wellicht heerste de opvatting dat
de Bergense School een gepasseerd station was en dat over Bergen
niet meer geschreven behoefde te worden. Toch kwam evenwel
een enkele dwalende auteur of journalist naar Bergen voor het
opdoen van couleur locale voor een reportage, zoals Bas Roodnat,
Hans Redeker en Adriaan van Dis. Zij droegen bij aan de couleur
locale van het pittoreske kunstenaarsdorp rond haar Ruïne.
Reportages uit de laatste helft van de voorbije eeuw nalezen
is een bron van vermaak. Nostalgie, een gevoel van herken
ning, afgewisseld door verbazing en af en toe een niet te
onderdrukken glimlach. Bovendien wordt een vergelijking
mogelijk tussen toen en nu. Als je begint 'het verleden te her
denken dat nooit, nee nooit meer terugkomt', zoals Marian
Aben het formuleerde, komt ook enig heimwee bovendrijven.
Heimwee naar het kleinschalige, knusse dorpje dat beslist
niet bezig was met gedachten aan een fusie met Schoorl en
Egmond.
Anthony van Kampen kwam in 1946 in Bergen wonen en
kreeg, zoals Bas Roodnat noteerde, al snel de wind van voren:
'Hij weet zelf heel goed, dat binnen de gemeentegrenzen
verblijven nog heel iets anders is dan erkend Bergenaar te
zijn.' Van Kampen vertelde Roodnat dat hij een 'stukkie'
over zijn eerste indrukken van Bergen - prachtig weer en 's
avonds overal het gezang van de nachtegalen - naar De Duin
streek had gestuurd, dat de ontboezeming op de voorpagina
plaatste. 'Daarna ontstond er gemor in de cafés rondom het
intiem-besloten centrum van Bergen: de vaste leestafelkrin
gen waardeerden het niet zo erg dat de pas-binnengekomen
auteur maar liefst driemaal over 'ons Bergen' had gesproken.'
Met toeristen had met name de horeca een haat-liefdeverhou
ding. Als de Duitse toeristen weer zijn vertrokken, 'overzien
de kasteleins en kelners met uit spijt en vermoeide opluchting
gemengde gevoelens hun vrijwel lege ruimten en terrassen',
zoals Bas Roodnat vaststelde.
Hans Redeker. 'Het verhaal van dit Bergen is nu allang het
tot-legende-verbleekte relaas, doorspekt met dorpskroegen
waar kunstenaars en boeren rondom de jeneverkruik ver
broederden, van feesten en tijdelijke maar hartstochtelijke
liefdes, en van alle duizenden anekdotes die exuberante
figuren als Jan van Herwijnen (wiens jachtterrein overigens
in Amsterdam lag) of Germ de Jong daaraan hebben toege
voegd.'
Duizenden anekdotes dus, ongetwijfeld. Ze zouden in een
kloek boek gevat moeten worden, met goud-op-snee, in
leren band en met koperen sloten. Zo placht Adriaan Roland
Holst met betrekking tot zijn door uitbundig riet omgeven
woonhuis aan de Nesdijk te zeggen: 'Een ander verdwijnt in
het niet, ik verdwijn in het riet.' Het verhaal gaat, dat bij de
onthulling van een monument voor Arthur van Schendel bij
het Leidsebosje in Amsterdam in 1952 één der omstanders aan
Roland Holst vroeg voor wie het beeld was opgericht. Roland
Holst: "Voor Van Schendel." De man: "O, ik dacht dat het
voor Roland Holst was." Roland Holst: "Nee, die leeft nog."
'Kunst en kroegen'
'Bergen is een dorp van kunst en kroegen. Triest voor de
esthetiek, maar het kroegbestand overvleugelt er thans de
kunstzinnige bedrijvigheid', meende Marian Aben in 1973,
en: 'De befaamde Bergense School is zoiets als een onderge-
stoven piramide.' Aben vertoefde liefst rond de Ruïnekerk:
'Het centrum bruist van leven. Alles speelt zich af rondom de
Ruïnekerk, waar de meeste restaurants en cafeetjes te vin
den zijn, zoals het Huis met de Pilaren, een vreemdsoortig
etablissement, dat nergens anders dan in Bergen zou kunnen
thuishoren.' De jongeren hadden hun eigen plek: 'De jeugd
vermaakt zich in obscure dancings en kroegen, waar zoete
rookslierten van hasj en andere ongeregelde rookwaar de
neusgaten prikkelen.'
10