De ontwikkelingsgeschiedenis
van elektriciteit
De oudste vorm van elektriciteit, de statische of wrijvings
elektriciteit was al in de Oudheid bekend. Griekse filosofen
noemden de eigenschap van gewreven barnsteen (waarbij
haartjes en stof aangetrokken werden) 'èlektra'. Op basis
van dit principe werden in de 18de eeuw de elektriseerma
chines ontwikkeld. Elektriciteit stond in die tijd erg in de
belangstelling.
Beroemd was Martinus van Marum (1750-1837), directeur
van Teylers Physische en Naturaliën Kabinet in Haarlem,
met zijn 'ongemeen groote Elektrizeer-machine'. Deze
machine, gebouwd door de Engelsman John Cuthbertson
in 1784, kon een spanning opwekken van 300.000 volt. De
vonken die bij de ontlading vrijkwamen, hadden een lengte
van wel 60 cm. Het genootschap Physica (opgericht 1782)
in Alkmaar dat de 'weet-lust' beoefende, beschikte ook over
een elektriseermachine. Een eeuw later zou het genootschap
nog opzien baren bij de viering van Alkmaars Ontzet in
1873 met een 'elektrische demonstratie'. Enkele leden van
Physica waren bezig met het maken van elektriciteit op de
zolder van boekhandelaar Roem op de Mient:
'De Langestraat bood weder een prachtig schouwspel, voor
al omdat door de geheele lengte dier hoofdstraat van tijd
tot tijd electrisch licht zijn stralen wierp.Of het gezelschap
dat nog deed met een elektriseermachine of met booglicht is
niet duidelijk. Burgemeester Jacob van Reenen is een aantal
jaren lid geweest van Physica.
Belangrijke uitvindingen
Rond 1800 ontwikkelde de Italiaanse scheikundige Volta de
voorloper van de batterij. Hij ontdekte dat elektriciteit ook
langs chemische weg opgewekt kon worden. De Engels
man Davy, bekend van de mijnlamp, ontdekte als eerste het
principe van de booglamp (1802). Bij booglicht wordt een
(sterke) stroom door twee tegenover elkaar staande kool
staafjes gevoerd. Het overspringen van de elektrische lading
veroorzaakt een lichtboog. Onderzoekers als de Deen
Oersted (1820) en de Engelsman Faraday (1832) lieten zien
dat een elektrische stroom een magneetveld opwekt en een
veranderend magneetveld ook weer stroom. De Fransman
Pixii (1832) construeerde met deze kennis de dynamo.
Aanvankelijk waren deze vindingen nogal gebrekkig, maar
in de loop van de 19de eeuw werden ze sterk verbeterd.
Batterijen werden krachtiger en dynamo's konden langere
tijd meer stroom geven. Booglampen konden op den duur
regelmatiger en langer branden, maar gaven een zeer fel
licht en waren niet geschikt voor kleine ruimtes. Dit pro
bleem werd opgelost met de uitvinding van de gloeilamp
door de Amerikaan Edison en de Engelsman Swan (1879).
De gloeilamp versnelde de ontwikkeling van nieuwe
distributiesystemen.
Centrales
Omstreeks 1880 waren er in Nederland drie vormen van
elektriciteitsvoorziening: installaties voor verlichting van
hotels en winkels, blokstations voor een aantal panden en
een centraalstation voor een aantal wijken of straten. Het
restaurant Die Port van Cleve (Amsterdam) werd in 1879
verlicht met booglicht, gevoed door 2 stoommachines die in
de tuin stonden vanwege het lawaai. Ook café Krasnapols-
ky had al in 1883 verlichting. Schouwburgen in Haarlem en
Amsterdam volgden snel. Een voordeel was natuurlijk de
betere atmosfeer, de minder hoge temperatuur en de brand-
BERGEN ONDER STROOM: 100 JAAR ELEKTRICITEIT
Grote Elektriseermachine met Leidse flessen, naar Van Marum, door
Cuthbertson, 1784 (foto: collectie Teylers Museum Haarlem).
Kleine contactbooglamp doorWeinert, 1905. Het ultraviolette licht van de
koolspitslamp was gevaarlijk voor de ogen (foto: collectie Teylers Museum
Haarlem).