verbeteren (geneesheren en vroedvrouwen). Bij controle
in Bergen bleek dat de medicijnen van de geneesheer wel
prima in orde waren, maar nogal wat chirurgische instru
menten defect.
Heelmeester, tevens agrarisch ondernemer
De heer Graaff van den Bergh werd een welgesteld man.
Rond 1820 had hij een praktijkwoning laten bouwen in de
Kerkbuurt (het nu nog bestaande pand Raadhuisstraat 2).
In die tijd bestond er maar één echte woonkern in Bergen:
de Kerk- of Molenbuurt, kortweg 'de Buurt' genoemd.
Deze bestond uit de Ruïnekerk en de omliggende bebouw
ing aan het eerste gedeelte van de Dorpsstraat, de Achterweg
of Kleine Dorpsstraat, en de Oostdorper Doodweg (de
huidige Karei de Grotelaan). Er stonden ongeveer 50 huizen.
De chirurgijn was ook veeboer. In de kadastrale atlas van
Noord-Holland van 1832 staan de eigendommen van
Walraven Graaff van den Bergh beschreven.
Gezinsomstandigheden
De in 1801 benoemde chirurgijn Walraven Graaff van den
Bergh was in 1802 in Bergen getrouwd met Sara Struuk uit
Alkmaar. Er werden uit dit huwelijk in Bergen zes kinderen
geboren. Hun eerste kind werd dood geboren. Een tweede
kind heeft vier jaar geleefd, de volgende drie kinderen zijn
binnen het eerste jaar overleden. Het sterftecijfer in die eeuw
was erbarmelijk en daarin kwam pas verandering vanaf 1880.
Het zegt alles over de onmacht van een heelmeester uit die
tijd. Hun zesde kind, een zoon, eveneens Walraven geheten,
leefde van 1808 tot 1865. Na een studie Geneeskunde aan
de Universiteit van Utrecht werd Walraven junior officier
van gezondheid in de garnizoensplaats Den Helder. Vanuit
Zijpe zijn hij en zijn vrouw enige jaren gaan wonen in Huis
Schuylenburg in Wimmenum en in 1851 betrokken ze zijn
ouderlijk huis Raadhuisstraat 2 in Bergen.De echtgenote
Sara Struuk van de Bergense dorpsdokter is in 1847 begraven
op het oude kerkhof rond de Ruïnekerk van Bergen; in 1854
overleed Walraven Graaff van den Bergh. Hun beider graf
steen is nog terug te vinden bij de andere grafstenen op het
binnenterrein van de Ruïnekerk.
Grote vlucht van de medische wetenschap in tweede helft
19de eeuw
Voortbordurend op het werk van Louis Pasteur werden er in
de tweede helft van de 19de eeuw vele ziekteverwekkers ge
vonden, waaronder de leprabacil (1873) en de tuberkelbacil
(1882). Ook de chirurgie was door de ontwikkeling van de
anesthesie en de toepassing van de antisepsis met sprongen
vooruitgegaan. Dat gaf niet alleen de universitaire weten
schap aanzien, maar ook de gehele medische stand.
Maar ondanks dat waren er in het midden van deze eeuw,
zoals overal, onhygiënische situaties. De was en het vaat
werk werden vaak gespoeld met water uit de sloot, terwijl
menig 'huissie' boven diezelfde sloot stond.
Vóór 1870 waren er in Nederland nog geregeld epidemieën,
zoals cholera en pokken. Daarin kwam pas verbetering in de
laatste decennia van de 19de eeuw door vergrote medische
kennis, betere hygiënische voorzieningen en vooral
een stijgende welvaart.
De Artsenwet van 1865 bepaalde, dat er voortaan nog slechts
één type geneeskundige zou zijn, namelijk de arts die door
een staatscommissie bevoegd was verklaard. De arts in oplei
ding moest twee staatsexamens afleggen, één natuurkundig
en één geneeskundig, hetzij via de universiteit, hetzij via de
klinische scholen. In de wet op het Hoger Onderwijs van
1876 werd vastgelegd, dat de geneeskundige opleiding exclu
sief behoorde bij de universiteiten.
Dokter Hendrik Spanjaard (1820-1861)
Hendrik Spanjaard werd geboren in Steenwijk en in 1851
aangesteld als gemeentelijk geneesheer in Bergen. De om
standigheden waaronder hij kwam te werken waren nauwe
lijks anders dan die van zijn voorganger. Tijdens zijn periode
als dorpsdokter groeide Bergen van ruim 1000 naar 1150
inwoners. In de 19de eeuw ging de bevolking niet zo snel
naar de dokter, want het vertrouwen in de medische stand
was gering. In de Kop van Noord-Holland hield men zich
veelal aan het oude recept:Houdt het hoofd koel, de benen
warm en het lijf open, dan kun je alle dokters laten lopen'.
Maar als alle huismiddeltjes en kwakzalverij niet hielpen,
moest er toch een dokter komen.
In de notulen van de gemeenteraad van 26 mei 1859 staat:
'Er is gebleken, dat heelmeester H. Spanjaard zich laatste
lijk schuldig heeft gemaakt aan misbruik van sterke drank,
waardoor hij dikwijls niet in staat is geweest zijn patiënten te
bezoeken. Men overweegt ontslag'.
In de notulen van 3 november 1859 komt men op deze zaak
terug en is vastgelegd: 'De voorzitter herinnert de raad aan
de toestand, waarin de geneeskundige dienst bij de gesubsi
dieerde armbesturen sedert ene geruime tijd verkeert,
door van tijd tot tijd plaatshebbende dronkenschap van
H. Spanjaard. Na deliberatie is algemeen de noodzaak
erkend om de plaatselijke heelmeester te ontslaan'.
MEDISCHE ZORG IN BERGEN NH: 1800-1950 DEEL 1
Levensverwachting in Nederland, 1860-2005
90
Sectie A. Kerkbuurt
nr. 126:
Raadhuisstraat 2 (het latere
Dorpshuis), huis en erf, 0.1070 ha.
Sectie A.
nr.174:
wagenhuis, stal en erf, 0.0510 ha.
Sectie B. Oudburger polder
nr. 161:
weiland, 1.4820 ha.
Sectie B.
nr. 172:
weiland, 0.9220 ha.
Sectie B.
nr. 243:
weiland, 1.0370 ha.
Mannen bij geboorte
Vrouwen bij geboorte
periode
Mannen (minstens 1,5 jaar geworden)
Vrouwen (minstens 1,5 jaar geworden)