|°^bnóe Jojaplnit fpracktot ben J
ncbtcisVnet toe uHit (]!)i) boet
"mant gfii} fjouht f)ct gerichte
inct óen menfeben maer ócnl
^')ccrc enöe goöt is met uj
hcöcn mt c\(;ei icl)tc ió>s
DE HEREN EN VROUWEN VAN BERGEN
Het brandijzer met het wapen van Bergen waarmee misdadigers werden
gebrandmerkt (foto: Het Sterkenhuis).
Het houten bord uit 1658 met daarop een stichtende tekst uit II Kronieken 19
(foto: B.L. Jensen).
De heerlijkheid Bergen: bestuur en justitie
De eerste vermelding van Bergen komt voor op de lijst van
goederen en horigen van de Sint Maartenskerk in Utrecht van
777 tot 866 en luidt 'In bergum.v.wat betekent dat de kerk er
vijf mansen (boerderijen) in haar bezit had.
In 1094 werd de kapel in Bergen, die voor de eerste
keer vermeld werd in 977, omschreven als een dochterkerk van
de Schoorlse parochiekerk, die deel uitmaakte van het bisdom
Utrecht. Bergen bestond in die tijd uit niet meer dan genoemde
kapel, een kerkhof, enkele herbergen, een rechthuis en enkele
boerderijen op de hoger gelegen akkergronden.
Bergen werd waarschijnlijk rond het begin van de 12e
eeuw een ambachtsheerlijkheid en bleef dat tot 1428, toen het
een hoge of vrije heerlijkheid werd. Het grondgebied van de
heerlijkheid Bergen, dat toen ongeveer 2300 morgen (ca.1550
ha) besloeg, omvatte de vier buurschappen of schependommen:
Oostdorp, Westdorp, Oudburg en Zanegeest.
Hoe zag het bestuur van de vrije heerlijkheid Bergen tot aan
de Bataafs-Franse tijd eruit? Achterop de bekende kaart van
Bergen, die de vrijheer Anthonis Studler van Zurck rond
1640 door Joannis Blaeu liet maken, staat een toelichting in
het Latijn door de Alkmaarse rector van de Latijnse school,
Reinerus Neuhusius. Daarin staat onder andere de volgende
(vertaalde) beschrijving van het bestuur van Bergen in een
notendop:
'De Regeeringe is bestaende uyt Bailjuw, Schout,
twee Burgemeesteren en acht Scheepenen, die t'elcken jare
op vrydagh voor Paeschen by den Heere werden gestelt.
De Burgemeesteren assumeeren tot haer twee Achtsluyden,
als Raden over de administratie van 's dorps saecken. Den
Hooft-Officier ofte Bailjuw spant banck met Leen-mannen
in 't crimineel en in hals-saken, en met Meesters-knapen over
de saken van de wildernisse betreffende de Houtvesterye:
heeft oock van alle oude tijden het bewint gehadt over
onbeheerde en gestrande goederen, daer van in den jare 1581
limijtscheydinge is gemaeckt, tusschen de Graeflijckheyt van
Egmont en dese Heerlijckheyt. De Schout, die mede Dijck-
graef is over Bergen en Bergermeer, sit, keurt, en schouwt met
Scheepenen.
De baljuw van Bergen was houtvester en
strandvonder, dat wil zeggen: opzichter over de bossen en de
goederen die gevonden werden op het strand. Daarnaast was
hij belast met de opsporing en voorgeleiding van misdadigers.
Namens de heer eiste hij een straf voor de begane misstap,
waarna de leenmannen als vertegenwoordigers van de
ingezetenen met hun uitspraak het vonnis velden. Straffen
konden bestaan uit geseling, brandmerking en ophanging,
en werden in het openbaar voltrokken op een weilandje
achter de huizen ten westen van de kerk. Daar stonden het
schavot en de galg; in 1809 werd daar voor het laatst een dief
gegeseld en gebrandmerkt. In Het Sterkenhuis bevindt zich
nog het brandijzer met het wapen van Bergen, terwijl in de
vergaderzaal van de gemeenteraad nog een houten bord uit
1658 hangt met daarop een citaat uit de bijbel (II Kronieken
19, vs. 6-7), bedoeld om leenmannen voor te houden tot een
eerlijke rechtspraak te komen.
In haar boek: De Heerlijkheid Bergen in Woord en
Beeld (1903) vertelt mevrouw M. van Reenen-Völter, vrouw
van de heer van Bergen, Jacob van Reenen, over de taken van
de schout en schepenen en de burgemeesters:
'Schout en Schepenen moesten toezien, dat het grondgebied,
de jurisdictie, de voorrechten, de rechten en gerechtigheden