No», L.u j. m *0*» imiiwnh» Am,,,, oW TwU !*U t, imp.
7 "77 77 7" 7» 9 - Ji.LJ
.(A,-aJLB-flJ—«it™».
31 üLL UL1 *Sl fU» 'LL1LLLI 1
Regimen conftar exBaillivo,Pra?tore,Con-
fulibus binisofto Scabinisqui quotannis
die Veneris Pafchatis feftum pracedente a
Domino loei conftituuntur. Confulcs afïu-
munt iïbi binos ex lionoratioribus incolis, qui
fibi vice Confiliariorum in adminiftratione re-
rum publicarum adlint. Baillivus in criminali-
bus, iilque caufi^quaj vitam concernunr, cum
Kennemaria Feudatariis (Leenmannen vulgo
dicuntur) tribunali afïidet. Iniisvero, quae
ad jus Saltuarii pertinent, Iudices ei adlunt ii
quos vulgari Sc proprio ad id voczbulo Mccfters-
knapen appel lam as B.iillivo praterea rerum
dereliótarum in littus ejectarum admini-
ftratiojam ab antiauis temporibus femper
competiit. Qua de re limites intei Corninrturn
Egmondanum hancque Toparchiam anno
1581 condituti funt. Pretor, qui Bergen/is
Zo verdween een stuk wederkerige dienstverlening uit de
relatie tussen leenheer en leenman.
De persoonsgebondenheid van een leen bleef
vooralsnog voortbestaan. Het betekende dat bij het overlijden
van een leenman, het leen in principe aan de leenheer terugviel.
Voor een erfgenaam van de overledene was het echter vaak
mogelijk het leen te behouden door zelf leenhulde aan de
leenheer te brengen en een som geld te betalen. Zo konden
bepaalde lenen langdurig in handen van hetzelfde geslacht
blijven en werden daarmee min of meer erfelijk. De vorsten
behielden daarmee nog slechts in theorie rechten over hun lenen.
Het leenstelsel als bestuursvorm bleef eeuwenlang bestaan. In
Nederland bijvoorbeeld werden de heerlijkheden pas in 1795
opgeheven na de Franse inval en het duurde zelfs tot in de 20e
eeuw voordat de allerlaatste privaatrechtelijke resten uit de
wetboeken waren verdwenen.
Heerlijkheden in Holland
Het huidige Noord-Holland - en Kennemerland in het
bijzonder - was vroeger opgedeeld in kleine rechtsgebieden,
bannen of ambachten genaamd. Een ambacht kon één of soms
meerdere dorpen omvatten en was zelf onderdeel van een
groter, landsheerlijk rechtsgebied, het baljuwschap.
Wanneer de graaf een ambacht zelf behield (het
ambacht verbleef dan 'in 's graven boezem'), benoemde hij
een schout die daar het bestuur en de lagere rechtsmacht (de
bevoegdheid om civiele zaken en overtredingen te berechten)
uitoefende. Het ambacht werd een schoutambacht genoemd
en de schout was - in hedendaagse begrippen - een soort
burgemeester, politiecommissaris en kantonrechter in één.
Gaf de graaf echter een ambacht in leen uit, dan kwam
een deel van zijn overheidsgezag in de - particuliere - handen
van een heer en werd het gebied een ambachtsheerlijkheid
genoemd. De heer bezat dan het bestuur en de lagere
rechtsmacht, maar liet deze op zijn beurt meestal door
een door hem benoemde schout en andere functionarissen
uitoefenen.
Bij ambachtheerlijkheden bleef de hogere rechtsmacht
(de bevoegdheid om lijfstraffen op te leggen en halsmisdaden,
waarop de doodstraf stond, te berechten) het domein van de
vertegenwoordiger van de graaf in het gebied, de baljuw. Als
echter ook deze laatste bevoegdheden aan de heer werden
verleend, was er sprake van een hoge of vrije heerlijkheid. De
vrijheer kon dan zelf een baljuw aanstellen; ook mocht hij
zelfstandig wetten, regels en verordeningen - zogenoemde
keuren - voor zijn gebied opstellen en handhaven.
Bij zowel ambachts- als vrije heerlijkheden genoot de
heer inkomsten en andere voordelen voortvloeiende uit zijn
bezit. Door de uitoefening van zijn lage of hoge rechtsmacht
had hij een aandeel in opgelegde boetes en hij kon zich
goederen toe-eigenen die verlaten of verbeurd verklaard waren;
ook ontving hij geld van de schout en andere overheidsdienaars
die hem moesten betalen om hun ambt of functie te mogen
aanvaarden. Daarnaast verwierf hij inkomsten uit hoofde
van zijn 'heerlijke' rechten zoals die van de jacht, de visserij,
de strandvond, enzovoorts. Hij mocht deze rechten zelf
uitoefenen maar kon deze ook (deels of geheel) aan anderen
verpachten.
Bovenstaande geeft een algemeen overzicht van de
aard en de inrichting van heerlijkheden in het gewest Holland.
Hoe een en ander in Bergen in het bijzonder gestalte kreeg,
wordt in de volgende twee hoofdstukken beschreven.
KiwJL J
Kmc «om lm <t Lpl mn rvLnrt wrawt - jurxm «anion' oJcfam
jru
Popj» RïicLjtfuS- La» aJiwcanrl (jowdJJr «xo^orau..
«ml {JcLmul UrnxrcuÜ iüxrv muk aiu-
iim W-w .1 K.
De oorkonde uit 1094, waarin bisschop Koenraad van Utrecht de kerk van
Schoorl met vier kapellen te Bergen, Zuid Scharwoude, Noord Scharwoude
en Oudkarspel aan het kapittel van St. Jan schenkt (Rijksarchief in Utrecht,
Utrecht).
I ~<l r-1,c 1
De 'Regeering' van Bergen, in Latijnse tekst achterop de kaart van Blaeu
(Regionaal Archief Alkmaar).