INLEIDING
'De Heerlijkheid Bergen' - zo werd ons dorp eeuwenlang
genoemd. Deze naam roept tegenwoordig associaties op met
begrippen als 'bijzonder', 'idyllisch' en - vooral - 'heerlijk'
in de zin van 'aangenaam'. Hoe Bergen een heerlijkheid is
geworden, wat dat destijds inhield en nu nog inhoudt, daar
staan wij misschien niet zo vaak bij stil. Toch is dit een lange
en boeiende geschiedenis, zoals uit dit themanummer mag
blijken. Bergen is weliswaar tot aan de 20e eeuw slechts
een speldenprik op de kaart van Nederland geweest, maar
we hadden hier al vanaf ongeveer de 12e eeuw een heer die
de heerlijkheid Bergen mocht besturen. Deze heer en zijn
vele opvolgers komen hieronder aan bod, na enkele korte
inleidende stukken om hun verhaal in een bredere context te
plaatsen.
Vroege geschiedenis van de kuststreek
De oudste bewoners van onze kuststreek, een van de jongste
delen van Europa, waren omstreeks 500 voor Christus de
Proto-Friezen. Van de Drentse zandgronden waren zij
westwaarts tot aan de grote rivieren getrokken, waar zij
nederzettingen bouwden op de hoger gelegen delen van een
uit moerassen en oerbossen bestaand land. Het wonen in deze
streken had het voordeel dat er veel vis, wild en eetbare planten
aanwezig waren.
In de Romeinse tijd, na ca. 56 v. Chr., woonden er vrij
veel mensen in de nederzettingen op dit door bossen, geiten
en wind beheerste gebied. De Romeinen verbleven beneden de
grote rivieren, daarboven woonden de Friezen in het oosten en
de Caninefaten in het huidige Kennemerland.
Er is weinig bekend over het leven in deze streek in
de tijd tussen het vertrek van de Romeinen, ca. 400 na Chr. en
de dood van de Friese koning Radboud in 719. Het koninkrijk
Friesland strekte zich uit van het Zwin bij Brugge tot aan
de Weser bij Bremen. Men leefde voornamelijk van veeteelt,
visvangst, jacht en een beetje akkerbouw. Ook handelden de
Friezen met de Romeinen. De Romeinen hadden kunstmatige
waterwegen, dammen en grachten aangelegd, waardoor de
goederen snel vervoerd konden worden.
Terwijl het zuiden al was gekerstend - de Romeinse
keizer Constantijn had zich rond 313 al bekeerd tot het
christendom - leefden de Friezen nog met de Germaanse goden
Wodan, Donar en Freya. Het noorden ging pas over tot het
christendom na de komst van Ierse en Engelse missionarissen,
zoals Bonifacius en Adelbertus, die samen met Willibrordus in
690 Engeland hadden verlaten, om in Friesland en Holland het
geloof te verkondigen.
Na de dood van de in Utrecht wonende koning
Radboud in 719, stootte de Frankische koning, Karei Martel
(ca. 719-741) door naar Friesland. Omstreeks 734 had Karei
Martel de Friezen tot aan de Lauwers aan zich onderworpen.
Toen Bonifacius in 754 bij Dokkum werd vermoord, vluchtte
de Friese koning en werden alle Friese landen ingelijfd in het
Frankische Rijk van de zoon van Karei Martel, Pepijn III (ca.
741-768).
Ten tijde van Karei de Grote (ca. 768-814) was het rijk
verdeeld in kleinere bestuursdistricten, pagi of gouwen
genaamd. Aan het hoofd daarvan stond een graaf, meestal
een grootgrondbezitter, die door de keizer of de koning was
benoemd. De graaf kreeg steun van de heren van het land, de
edelen, die veelal uitgestrekte landgoederen bezaten. Naarmate
het centrale gezag van de koning afnam, door bijvoorbeeld de
Ruiterstandbeeld van Karei de Grote uit de 9e eeuw
(Musée du Louvre, Parijs).
invallen van de Noormannen, nam het gezag van de graaf toe.
In het begin van de 9° eeuw werd er gesproken over
de gouw Kinheim. Haarlem was de belangrijkste plaats in
Kinheim, dat tijdens het bewind van Karei de Grote deel
uitmaakte van het Karolingische Rijk. Na de eerste invallen
van de Vikingen, omstreeks 830, besefte keizer Lodewijk de
Vrome (814-840), zoon en opvolger van Karei de Grote, dat de
plunderaars uit het Noorden een grote bedreiging waren voor
de Friese landen, waaronder Kennemerland. De keizer woonde
in Aken, waardoor hij weinig zicht had op de kustverdediging.
De feitelijke macht lag in handen van de Deense koning Harald
en zijn broers. Tussen 850 en 880 bekleedde graaf Rorik het
gezag in het kustgebied tussen het Vlie en de Maasmond.
Rorik, die zeer waarschijnlijk in Oesdom (nu Heiloo)
woonde, gaf echter vrije doorgang aan de Noormannen die
op deze manier ver het land in konden trekken. In 885 werd
de Noorman Godfried, de tot het christendom bekeerde
hertog van Friesland, door de Fries Gerulf vermoord. Als
beloning hiervoor werd Gerulf beleend met onder andere
Een groot deel van de Nederlanden moet er in de eerste
tien eeuwen van onze jaartelling zo hebben uitgezien.