Het onderwijs in Bergen
Eisen waaraan een schoolmeester moest voldoen
Er werd voornamelijk gekeken naar religieuze gezindheid
en goed gedrag. Zelden werden er eisen gesteld aan
de bekwaamheid als onderwijzer. In dorpen waar de
schoolmeester tevens dienst moest doen als voorlezer,
voorzanger en koster, vond een soort praktijkexamen plaats
om te kijken of de aanstaande schoolmeester tijdens de
kerkdienst voldoende zang- en voorleeskwaliteiten bezat.
Praktijkopleiding
Een opleiding tot schoolmeester was er van overheidswege
niet. Wie aardig kon rekenen, een goede stem had en vlot met
de pen kon omgaan, had voldoende kwaliteiten om bij een
gevestigde schoolmeester in de kost en in de leer te gaan als
'ondermeester'. De leeftijd waarop deze 'stage' startte, varieer
de tussen de twaalf en zestien jaar. Veelal waren het zonen van
de zittende schoolmeester. Rond het twintigste jaar was deze
praktijkopleiding' meestal voltooid. Het was vervolgens niet
moeilijk een baan te vinden. Vacatures waren er in overvloed
en men adverteerde zelfs met lokkertjes om schoolmeesters aan
te trekken.
Het was dan ook geen vetpot en zelfs met allerlei bij
baantjes kon men ternauwernood in het levensonderhoud
voorzien. Deze minder rooskleurige omstandigheden zijn dan
ook de reden dat de schoolmeesters bijzonder gespitst waren
op verbetering van de eigen positie en bij herhaling solliciteer
den ze naar vacante plaatsen met betere behuizing en/of enkele
guldens meer aan traktement. Ondanks het feit dat Valcoogh
vond dat de schoolmeester tijdens schooluren geen ander werk
mocht verrichten, want 'hij waer een dief voor Godt ende zijn
ghemeente loon te nemen ende geen arbeyt te volbrengen'was
dat voor vele schoolmeesters in de praktijk niet goed mogelijk.
Benoeming
Een vacante plaats werd wel eens bij 'blote benoeming' bezet,
d.w.z. dat iemand zonder te solliciteren, op voordracht werd
benoemd. Dat gebeurde als de schoolmeester werd opgevolgd
door een ondermeester die hij zelf had opgeleid. Meestal echter
gebeurde het na een oproep van sollicitanten via dagbladen of
een vacatureblad. De voordracht werd veelal opgesteld door de
lokale overheid en kerkenraad samen.
Aanstellingen waren meestal voor het leven. Schoolmees
ters waren genoodzaakt tot op hoge ouderdom op hun post
te blijven. Jubilea van veertig, vijftig jaar en meer waren geen
zeldzaamheid en het was schrijnend om te zien hoe na zoveel
jaren trouwe dienst vaak de lasten van de 'pensionering' van
de oude schoolmeesters werden afgewenteld op zijn jonge
opvolger, die het risico dat de grijsaard langer zou blijven leven
dan menselijkerwijs verwacht mocht worden, op de koop toe
moest nemen.
Verhouding schoolmeester - dominee
Niet zelden lagen dominee en schoolmeester/koster/voorzan
ger met elkaar overhoop. Door de dualiteit van het 'school-
meestersampt' meende de dominee recht te hebben op haast
slaafse gehoorzaamheid van de schoolmeester, terwijl deze zich
voortdurend beriep op zijn zelfstandigheid als schoolmeester.
'Noord-Hollandsche Schoolmeesters Liefde Weduwen -
beurs'
Uit het geschrift de Maandelykse Mathematische Liefhebbery
(MML) van maart 1755 blijkt dat er toen al een weduwenfonds
voor schoolmeestersvrouwen heeft bestaan: de 'Noord-Hol-
landsche Schoolmeesters Liefde Weduwen - beurs'. Het is niet
gelukt nadere bijzonderheden over deze fondsen te vinden dan
die hierin worden genoemd: De leden betaalden 2% van hun
jaarlijks inkomen met een minimum van f 2.- en een maximum
van f 8.-. Bij positieverbetering dienden zij het eerste jaar een
dubbele premie te betalen. Het aan weduwen uit te keren be
drag was ondanks het verschil in premie voor ieder gelijk nl.
f 60.- per jaar. Een uitkering boven of onder het vastgestelde
bedrag was mogelijk, afhankelijk van de financiële positie van
het fonds. In 1754 bedroeg het aantal leden van de Noord-
Hollandsche tachtig, het aantal weduwen acht, waaruit wel
blijkt, dat de meeste schoolmeesters zich een dergelijk bedrag
aan premie niet konden veroorloven dan wel Gods water over
Gods akker lieten lopen, vertrouwend op de gemeente.
Plaatsbeschrijving en demografische gegevens
De Ruïnekerk, de voormalige Petrus- en Pauluskerk, komt door
de Reformatie vanaf 1578 in handen van de 'gereformeerden'.
De eerste predikant werd beroepen in 1578. De katholieken
bleven hun geloof praktiseren, maar nu in een schuilkerk die
gehuisvest was in een gedeelte van een boerderij te Oostdorp.
Het overgrote deel van de Bergenaren was in de 18c eeuw
nog altijd werkzaam in de landbouw en de veeteelt. Door een
sterke prijsdaling van de landbouwgronden rond 1750, met als
gevolg veel gedwongen verkopingen, liep het inwoneraantal
terug. Tussen 1717 en 1805 behoorde 57% van de Bergense
bevolking tot de armen, 40% tot de mensen met een modaal
inkomen en 3% tot de rijken. Opmerkelijk is dat naast de he-
ren en vrouwen van Nassau-Bergen en de bewoners van het
Maesdammerhof, de predikant en zijn familie, de pastoors, de
schout en secretaris, óók de schoolmeesters Bruyning en Wil-
deboer tot de rijken gerekend konden worden.
In 1772 heeft Bergen 632 inwoners, 379 inwoners zijn
katholiek (60%), en 253 inwoners zijn protestant (40%). Tegen
het eind van de 18e eeuw schommelt het inwoneraantal nog
De school te Wimmenum in 1740 naar een tekening van Boomcamp.
(collectie Regionaal Archief Alkmaar)