beterd kon worden. Deze methode van lesgeven zou tot 1800 nauwelijks veranderen. Inhoud van het onderwijs Het onderwijs bestond uit godsdienst, lezen en schrijven. Het was niet klassikaal, maar min of meer individueel. Jonge kinde ren werden meestal door oudere geholpen. De meester had het vaak te druk met overhoren en orde houden, bovendien kwam hij aan uitleg nauwelijks toe. In ruimten zo groot als een ge middelde huiskamer verbleven vaak veel kinderen, het meren deel in de leeftijd tussen vijf en tien jaar oud. De school begon met het leren van de letters van het alfabet en de gebeden, plus eenvoudige vragen over bijbel en catechismus. Daarna kwam het spellen. Voor zeventiende- en achttiende-eeuwse kinderen was het lezen en spellen moeilijker dan voor de kinderen in onze tijd, omdat zij de letters in verschillende gedaanten moes ten leren kennen en herkennen, zowel gotisch als romeins, en zowel in recht schrift als in schuinschrift. Aan het schrijven mocht een kind pas beginnen als het behoorlijk kon lezen. Schooltijden Er was eigenlijk geen structuur in het schooljaar. Ouders brachten de kinderen wanneer het zo uitkwam. Overgangen waren er niet en ook geen zittenblijvers. In de zomer waren er zo weinig kinderen dat sommige scholen zelfs sloten. Veel kinderen moesten meehelpen op het land. 's Winters was de school vol. De meeste verordeningen vermelden schooltijden. Meestal zes uur per dag, met woensdag- of zaterdagmiddag geheel of gedeeltelijk vrij. Midden op de dag was er een pauze van één a twee uur. Toezicht Het toezicht op de scholen gebeurde door zogenaamde 'schoolarchen'. Meestal waren dat leden van de plaatselijke overheid of kerkenraadsleden. Ook de predikant hield toe zicht. In de praktijk kwam daar echter weinig van terecht. Pedagogische taak van de school Pedagogen en schoolmeesters in die tijd hadden weinig ver trouwen in de opvoedkundige kwaliteiten van de ouders. De schoolmeesters hadden dan ook de belangrijke taak om 'het kwaad' dat de ouders in de opvoeding teweegbrachten weer ongedaan te maken. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de schoolmeester dat de kinderen ook buiten de school zich goed gedroegen. Hij moest erop letten dat de kinderen: - eerbiedig groeten; - niet om geld spelen; - niet naakt baden; - niet door het hooi springen; - snot en speeksel direct met de voet wegwrijven; - niet in eten en drinken van medeleerlingen spugen. Wilde het niet lukken de kinderen goedschiks in het gareel te krijgen, dan bleef de straf over. Op 't punt van straffen stond men in die tijd nog sterk op het bijbels standpunt: 'De jonge lingen met roeden straffende' houdt ze 'in den toom want als men se van ioncx castijt so worden se vroom'Valcoogh vond dat een schoolmeester 'een sachtmoedig man' moest zijn. Dat betekende echter niet dat hij het gebruik van roe en plak af keurde. Wel wilde hij de kinderen, wanneer ze pas op school kwamen, vriendelijk tegemoet treden en de eerste maanden Op dit schilderij van Jan Steen (1626-1679) uit circa 1665 deelt een meester met een houten plak een ferme tik uit. Roede en plak; de veel gebruikte strafwerktuigen in de school van die tijd. (foto: B. Nuyens) veel door de vingers zien, om, pas later op te treden met 'sachte houtplancxkens'De plak diende om bij straf op de open hand te slaan. Ondanks de strenge straffen waren de kinderen soms lastig. Valcoogh klaagde bitter over de vlegels 'die malcander bewerpen met snot en vloyen'Zelfs in en rond de kerk.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2010 | | pagina 5