A. Colnot voor het schilderij 'molen in de sneeuw',
ca. 1925. Deze foto verscheen in een geïllustreerd
tijdschrift ter gelegenheid van een expositie van
Colnot's werk in het Stedelijk Museum Alkmaar.
Collectie Regionaal Archief Alkmaar.
van de Schermeer voor het nageslacht bewaard bleef. Volgens
het verslag van de vergadering in de Alkmaarsche Courant
ontstond er al direct enige discussie. Heemraad D. de Boer Dz.
vond foto's een beter idee, die gaven een beter beeld. Een andere
heemraad, C. Kramer Glijnis, verklaarde zich tegen foto's omdat
die niet blijvend waren. Dijkgraaf P. Couwenhoven zegde een
nader onderzoek door het dagelijks bestuur toe.
Het genoemde verslag in de krant trok de aandacht van de
in Bergen gevestigde kunstschilder Arnout Colnot (1887-1983).
Hij schreef direct een brief aan het bestuur van de Schermeer
waarin hij de aandacht op zijn persoon vestigde. Colnot
meldde dat hij al diverse onderscheidingen voor zijn werk had
ontvangen en het in diverse musea te zien was. Als referentie
gaf hij de journalist D.A. Klomp van de Alkmaarsche Courant
op. Klomp mag een kenner van de Bergense School worden
genoemd. Hij publiceerde in 1943 de nog steeds waardevolle
studie In en om de Bergensche School waarin een serie
kunstenaars uit het dorp en hun werk wordt voorgesteld.
Colnot's brief werd op 1 september door het dagelijks
bestuur van de Schermeer besproken. Heemraad De Boer had
opnieuw kritiek. Hij wilde eerst wel eens zien wat Colnot
had gepresteerd en herhaalde zijn al tijdens de vergadering
van hoofdingelanden gemaakte opmerking datnogal eens
molens geschilderd worden met roeden die verkeerd omdraaien
en dergelijke wonderlijke gebreken...' Een besluit werd niet
genomen. De heren verwachtten namelijk dat zich nog wel meer
gegadigden voor de opdracht zouden melden.
Er kwamen echter geen andere reacties binnen en op 14
februari 1931 besloten dijkgraaf en heemraden een prijsopgave
te verzoeken voor schilderijen van een vierkante meter per
stuk. Secretaris Belonje trad daarna in overleg met Colnot. In
gezelschap van dijkgraaf Kramer Glijnis - hij was ondertussen
Couwenhoven opgevolgd - en de polderopzichter bracht
Colnot eind maart een oriënterend bezoek aan de Schermeer.
Het drietal vond toen al enige plekken die geschikt waren om
geschilderd te worden. Een paar dagen later schreef Colnot
aan Belonje:
'Ik kan u verzekeren, dat ik over een paar punten zelfs
bijzonder enthousiast ben geworden en dat ik daardoor de
overtuiging heb gekregen, dat ik daarvan geslaagde schilderen
kan maken, die waarlijk verdienen voor het nageslacht te
worden vastgelegd.
In deze brief deed Colnot ook prijsopgave. Voor één schilderij
van circa 80 bij 110 cm vroeg hij 650 gulden. Twee doeken
kwamen op 1.050 gulden, steeds inclusief passende lijsten naar
zijn eigen keuze. Het dagelijks bestuur besloot op 4 april 1931
het laatste woord aan de hoofdingelanden te laten.
Die kwamen op 18 mei 1931 bijeen, nu in het Alkmaarse
stadhuis. Kramer Glijnis bracht het oude voorstel-De Koning
over de molenschilderijen aan de orde. Hij verklaarde zelf
het plan toe te juichen omdat de schilderijen beteekenis
als herinnering hebben en tevens vertegenwoordigen zij een
waarde, welke blijvend is.' Hoofdingeland G. de Jongh dacht
er echter anders over. Hij vond een foto voor het nagestreefde
doel ook goed en de kosten te hoog. Bovendien verwachtte
hij dat als men twee of drie generaties verder was, niemand de
molens meer kende en ze daarom ook niet meer zou missen.
Ten slotte kon het polderhuis wel eens afbranden, en dan was de
investering die de schilderijen vertegenwoordigde verloren.
Er ontbrandde hierna een levendige gedachtewisseling.
P. Dekker wees erop dat ook schilderijen gewoon verzekerd
konden worden. Bovendien was het niet ondenkbaar dat ze
in de loop van de tijd in waarde stegen M.N. de Koning zelf
vond dat de Schermeer zich voor deze keer de uitgave wel
kon permitteren. De polder stond er financieel goed voor.
Bovendien paste een en ander in de viering van het 300-jarig
bestaan van de polder in 1933. Hij wees De Jongh verder de
schilderijen in het stadhuis aan. Waarom hingen die hier dan?
Ook heemraad Govers wenste schilderijen. De molens hadden
steeds veel aandacht getrokken, zelfs van buitenlanders. De
Koning voerde als laatste nog eens het woord. Hij gaf aan foto's
'een armoedige daad' te vinden. Dijkgraaf Kramer Glijnis
bracht daarna het voorstel in stemming. Het werd met 11 vóór