v r VwoLz) J/c3<Cfr cc Teunis heeft haar daarna afgeleverd bij herberg 'De Oijevaar' en is daar net zo lang gebleven tot zij door de rechter werd overgenomen, terwijl ze de gestolen goederen nog in haar schort bewaarde. 'Zo is het gegaan', zweert Teunis op 9 oktober met een plechtige eed, in aanwezigheid van de schepenen Jan Duineveld, Cornelis Mooij en Tijs Groot. 'Op Huiden den 9e October 1798 heeft den Deposant Teunis van Westerop, in handen van onderges(chreven) Scheepen den gewoonlijken eed afgelegd (geteekend) Jan Duineveld. Tweede getuige Diezelfde dag verschijnt er nog een getuige voor de schepenbank. Het is Jannetje Jansdochter Baccum, huisvrouw van Klaas Geersbergen. Zij vertelt dat ze die 8e oktober 's morgens om 7 uur naar Dirk Punt was gegaan voor het verrichten van wat huishoudelijk werk. Daar kwam in de middag een vrouwspersoon aan huis, die om een aalmoes vroeg. Toen zij rond half twee naar huis was gegaan vond ze de deur geopend, evenals het 'loodsje' in het voorhuis, dat ze toch met een haakje afgesloten had. Dat zij daarna, naar het achterhuis gaande zig derect nae't aldaar aan de Oostkant staande kastje begaf en de deurtjes welke alleen met een wervel werden toegedaan Opende; bevond, dat daaruit vermist wierd een gase kap ondermuts; strijkboord, een haepje of zogenaamde fuit; mitsgaders een zilveren oorijzer, drie Gouden haarnaalden, twee gouden spelden met paarlen en een paar zilveren mans schoengespen. Daarna had zij de buren verteld wat er gebeurd was en hen gevraagd welke weg de bedelaarster genomen had. Teunis van Westerop was de bedelaarster toen achterna gegaan en was drie of vier uren later samen met de bedelaarster weer op Oostdorp verschenen. De bedelaarster had gevraagd of zij het vermiste goed dat zij in haar 'boesel' droeg weer terug wilde nemen, maar dat had ze geweigerd. Het was dezelfde vrouwspersoon die bij het huis van Dirk Punt was geweest waar ze om een aalmoes had gevraagd. Aldus opgesteld ten overstaan van de in het hoofd van deze akte vermelde schepenen en onder ede verklaard, Jannetje Baccum Alkmaarse kwestie? In 1798 had Bergen nog zijn eigen rechtspraak als overblijfsel uit het complex van heerlijke rechten. De dievegge was echter op Alkmaar's grondgebied aangetroffen en meegenomen, zodat er een verzoek uitging naar Alkmaar om haar in Bergen te mogen berechten. Enige dagen na de getuigenverhoren heeft baljuw Joost Ivangh een verzoek ingediend bij het 'Committee van Justitie van de stad Alkmaar', waarin hij verklaart een vrouwspersoon in bewaring te hebben, die in Bergen van dieverij beschuldigd wordt. Hoewel zij op Alkmaars grondgebied is aangehouden, verzoekt hij haar in Bergen te mogen berechten. Het verzoek wordt ingewilligd; Alkmaar zegt toe geen aanspraak op berechting te willen maken, daar de begane misdaad in Bergen heeft plaatsgevonden. Dit maakt voor Bergen nu de weg vrij om tegen haar een strafrechtelijke vervolging in te stellen. De verdachte verhoord Uit de verhoren blijkt dat de vrouw niet erg spraakzaam is en slechts korte antwoorden geeft; toch geeft het ons een beeld van een triest leven. Begin van het verhoor: Zegt Geertruij Evers hoe de naam van haar is Zegt 22 Jaar hoe oud Zegt uit Duitsland, waar gebooren. Zegt Geen vaste plaats te hebben waar woonagtig. Zegt neen off nog ouders heeft (Zie verder een gedeelte uit de oorspronkelijke akte op de volgende pagina). De verhoren vonden plaats op 10, 16 en 29 oktober in het raadhuis van Bergen in aanwezigheid van het Comité van Justitie aldaar bestaande uit: Jan Duineveld, Tijs Groot, Cornelis Schouten, Cornelis Mooij en Cornelis Henneman. Geertruij verklaart de vragen naar waarheid te hebben beantwoord.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2009 | | pagina 5