Arme Geertruij; een misdaad
en straf uit de 18e eeuw
Af en toe vinden we op het Regionaal Archief in Alkmaar een map of een register dat een
aardig inkijkje geeft in het leven van de Bergenaren van enkele eeuwen geleden; zo ook het
complete 'dossier' van een strafzaak uit 1798. Het is de tijd van de Bataafse Republiek en
ons land heeft 'vrijwillig' een verbond met Frankrijk gesloten. De Patriotten maken nu de
dienst uit en Oranje-erfgenaam en stadhouder Willem V zit al drie jaar in Engeland. Een jaar
later zullen de Engelsen en Russen met een invasie proberen de Fransen te verdrijven en wij
in Bergen weten maar al te goed, wat daar de gevolgen van geweest zijn. Maar nu is het nog
rustig in ons dorp, hoewel?
MARIJKE KIRPENSTEIJIM
De eerste getuige
Het is 8 oktober 1798. Teunis van Westerop uit Oostdorp is
juist bezig zijn paard uit het land aan de weg bij de Veeresloot
te halen, als hij een bedelaarster in grote haast de weg naar
Alkmaar op ziet rennen.
Korte tijd later, als hij zijn paard al aan het inspannen
is, ziet hij Jannetje, de huisvrouw van Klaas Geersbergen,
en Cornelis Bijl aan komen hollen. Ze roepen of hij soms
'een schooiers wijfie' heeft zien passeren die de kap met de
zilveren ijzers van Jannetje gestolen heeft. Teunis - die niet
voor een kleintje vervaard is - heeft daarop snel zijn paard
weer uitgespannen en is achter het bewuste vrouwspersoon
gegaloppeerd. Hij denkt dat ze nog niet veel verder kan zijn
gekomen dan bij de Quakelbrug in de Bergermeer, maar daar
heeft hij zich in vergist. Hij vindt haar namelijk met haar
voeten in een greppel op het land van Laurens Bergen, vlak
over de Barnebrug, dat echter al tot het grondgebied van
Alkmaar behoort.
Hij spreekt haar aan en zegt haar dat ze mee naar
Bergen moet komen. Als zij brutaal vraagt: Waarom dan
wel?' voegt hij haar toe dat ze dat wel te weten zal komen.
Daarop kiest zij eieren voor haar geld en zegt dat zij al het
goed dat zij in haar boezelaar heeft, terug wil geven, maar
dan moet hij haar wel stilletjes laten lopen. Als Teunis haar
daarop echter ernstig toespreekt en zegt, dat hij haar, samen
met de gestolen goederen, mee naar Bergen wil nemen, gaat ze
gewillig, naast het paard met Teunis erop, mee naar Bergen.
Onderweg vraagt Teunis haar waarom zij de spullen
gestolen heeft. Zij geeft daarop de schuld aan een grote kerel,
Een oorijzer en een paar gouden haarspelden uit ongeveer 1880. Deze fraaie
voorwerpen dienden om de muts op het hoofd vastte zetten. (Collectie Museum Het
Sterkenhuis)
ook een bedelaar, die haar daartoe opdracht zou hebben
gegeven. Hij zou haar ook de plek hebben gewezen waar
de spullen in het kastje lagen en dat zij daarop de goederen
in haar 'boesel' verstopt heeft, maar dat die grote kerel toen
plotseling ongemerkt was verdwenen.