Modderen en malen
MUSEUMNIEUWS UIT HET STERKENHUIS
De Berger- en Egmondermeer en hun randpolders
FRITS DAVID ZEILER
et jaartal is bekend: 1564. Op initiatief van de
ambachtsheren, Lamoraal van Egmond en Hendrik van
Brederode, werd begonnen aan de drooglegging van de
Berger- en Egmondermeer. Deze grootste droogmakerij tot
dat moment werd voor een flink deel gefinancierd door
beleggers uit Antwerpen en andere rijke steden. Er werden
vaarten gegraven, dijken opgeworpen, molens gebouwd,
sluizen en bruggen aangelegd en tenslotte werd het
drooggemalen land in keurige kavels uitgegeven aan de
pioniers. De spoedig optredende oorlogstoestand leek het
grote werk teniet te doen. Maar tegen 1580 was de schade
hersteld en kon de kroon op het werk worden gezet met de
afronding van de polderwerken in de drooggemalen meren en
een vijftiental randpolders, waarmee zij voortaan één
afwateringseenheid zouden vormen.
De geschiedenis van de beide meren gaat uiteraard
veel verder terug dan de 16e eeuw, ook in waterstaatkundig
opzicht. Ze ontstonden als ondiepe plassen in de strandvlakte
tussen Egmond, Wimmenum en Bergen aan de west- en
noordzijde en Limmen, Heiloo en Alkmaar aan de zuidoost
zijde. Om de wateroverlast te kunnen beheersen werden al in
de 12e eeuw afsluitdijken aangelegd: eerst de Limmer Zanddijk
in het zuiden (ca 1130), vervolgens de Kogendijk-Rekerdijk in
het noordoosten (ca 1190-1210). Daarmee werden de meren
een binnenwater, beschermd tegen hoog water van buiten, en
voorzien van een eigen regeling van de afwatering door middel
van sluizen.
Aanvankelijk speelden de monniken van de abdij
van Egmond een grote rol bij het aanleggen van dijken en het
in cultuur brengen van het drooggevallen 'slikland'. Later
Het laagste punt van de Bergermeer,
de Loterijlanden, gezien vanaf
de Groeneweg. (Foto: Maarten Bus)
werd die taak door de plaatselijke bevolking overgenomen,
onder toezicht van de graaf van Holland. Allerlei randdijkjes
werden opgeworpen, zoals de Hogedijk bij Egmond of het
Wiertdijkje en de Nesdijk onder Bergen. In de 15e eeuw
werden voor het eerst poldermolens gebouwd om kleine
stukjes land permanent droog te kunnen houden. Regulering
van 'het duinval', het drangwater dat via duinrellen in de
meren uitstroomde, leidde omstreeks 1540 tot de bouw van
twee grote achtkante poldermolens voor peilbemaling van de
meren. Deze maatregel vormde een opmaat tot de algehele
droogmaking.
Museum Het Sterkenhuis toont voor het eerst
deze lange geschiedenis vanaf het ontstaan van de meren
tot nu. Ook aspecten van het leven en werken in de polders
komen aan de orde, die lange tijd in het teken stonden van
de veehouderij. Met modderen, het op diepte houden van
sloten en vaarten, en malen via een ingenieus systeem van
molens en boezems, kon men het hoofd over het algemeen
goed boven water houden. Kapitale stolpboerderijen, veel
groter dan de keuterbedrijfjes op de geestgrond, getuigen
daar nog van. Grote veranderingen onderging het landschap
vanaf het begin van de 20e eeuw. Stads- en dorpsuitbreiding,
militaire activiteiten of gebruik voor grootschalige bollenteelt
hebben de polders soms onherkenbaar veranderd. In Het
Sterkenhuis wordt (van mei tot en met oktober) ook getoond,
wat er nog allemaal aan cultuurhistorisch erfgoed aanwezig
en herkenbaar is. Museum Kranenburgh organiseert (van
half april tot half juli) een kleine paralleltentoonstelling met
werk van kunstenaars, die zich door het Noordhollands
polderlandschap hebben laten inspireren.