VWEESRANTSOEN
VOOR 6 PERSONEN
VOOR 1 WEEK
Hierna volgt er een periode waarin het slachthuisdossier wordt
gevuld met zaken zoals onderhoud en verbetering van het
gebouw en van de inrichting, o.a. met brieven over de aanschaf
van een Berkel weegtoestel dat als enige relikwie uit die dagen
thans nog in het pand aanwezig is.
Terwijl buiten onze landsgrenzen eind 1939 de Tweede
Wereldoorlog is begonnen en Nederland de mobilisatie
heeft afgekondigd, wordt besloten tot vernieuwing van de
darmwasserij. Op 24 april wordt deze verbouwing gegund aan
de Bergense aannemer M. Marquering Jr. De slagers zijn dan
tijdelijk op het slachthuis in Alkmaar aangewezen. Op 10 mei
wordt ons land door het Duitse leger overvallen, waarna vijf
dagen later de capitulatie volgt. Door de Regeringscommissaris
voor de Wederopbouw was ondertussen een bouwstop
afgekondigd doch op 12 juni mogen de werkzaamheden al weer
worden voorgezet. In de Duinstreek van 12 juli valt te lezen
dat zonder enig vertoon de darmwasserij en spoelinrichting in
gebruik zijn genomen.
Uit de financiële verantwoordingen gedurende de
oorlogsjaren blijkt dat de bezetter geen gebruik heeft gemaakt
van het slachthuis. Een verzoek van de Bergense slagers,
gedateerd 13 november 1940, om te komen tot de stichting
van een koelhuis in het slachthuis, is het laatste stuk uit de
oorlogsjaren in het dossier. De besprekingen over dit plan waren
januari 1939 door hen beëindigd. Bij raadsbesluit d.d. 30 mei
1941 wordt het slachthuis een zelfstandig bedrijf dat daardoor
ook een eigen financieel beheer moet voeren.
Hoe het bedrijf in de hongerwinter heeft
gefunctioneerd is moeilijk te achterhalen. Eind april 1945 wordt
West-Nederland verblijd met voedseldroppingen op ondermeer
het vliegveld Bergen. Naast blikken crackers, balen Zweeds meel
en plakken chocola worden er blikken varkensreuzel en meat
and vegetables (een wonderlijk mengsel) gedropt als voorbode
van de bevrijding op 5 mei. Het in de oorlog noodzakelijk
geworden distributiesysteem, waaronder ook vlees en vleeswaren
vielen, wordt pas in 1949 opgeheven.
In de jaren na de oorlog volgt er een periode van wel of geen
koelhuis, met als gevolg wel of geen verhoging van de keurlonen
en vernieuwing of reparatie van de stoomketel en het wel of
niet opheffen van het slachthuis waarin de slagers veelal een
tegenstrijdige rol spelen. Uiteindelijk besluit de gemeenteraad
in haar vergadering van 30 september 1953 het slachthuis per
januari 1954 op te heffen. Echter uit een hernieuwd voorstel aan
de raad d.d. 22 juni 1954 blijkt dat door een nieuwe verordening
op de keuringsdienst van vee en vlees, die nog niet door GS was
goedgekeurd, aan het raadsbesluit geen gevolg tot opheffing
kan worden gegeven. Inmiddels is een adres van vier plaatselijke
slagers ontvangen om de opheffing op te schorten. Een
meerderheidsvoorstel van B W geeft uiteindelijk de doorslag
tot handhaving van het slachthuis en tevens tot de inrichting
van een koelhuis. De consequentie van een koelhuis is echter
dat hiervoor het slachthuis de gehele week toegankelijk moet
blijven voor de gebruikers en dus telkens schoongemaakt dient te
worden, zo blijkt uit een brief van directeur Voorthuysen. Ook
schetst hij een toekomstbeeld waarbij de slagers plaats zullen
maken voor loonslachters die zich niet gebonden achten aan het
Bergense slachthuis.
Naar aanleiding van deze brief volgt een maand later
een nieuw voorstel, nu weer om niet over te gaan tot de bouw
Het vleesrantsoen in 1943. (Foto van Ru Waalewijn)
van een koelhuis en om het slachthuis per 1 oktober 1954 (na
het seizoen) te liquideren, dus over en uit. Dit voorstel wordt
uiteindelijk door de gemeenteraad aangenomen.
Na een kleine 25 jaar is het doek gevallen en stopt
de Bergense overheid haar taak om ten behoeve van de
volksgezondheid invloed uit te oefenen op de hygiëne bij
het voor de consumptie slachten van dieren. Op grond van
statistische gegevens over 1951 blijkt dat gemiddeld genomen per
week in Bergen zijn geslacht: Vi paard, 7Vi koe, 13 stuks jong vee,
IV2 schaap en 1IV2 varken.
Achteraf bezien is het verwonderlijk dat het gemeentebestuur
van Bergen een slachthuis in stand hield ten behoeve van een
zestal slagers die, nadat ze maandagsochtends op de Alkmaarse
veemarkt hun aankopen hebben gedaan, deze 's middags in
Bergen slachtten. Nadat het vlees was bestorven, kwamen ze het
de volgende dag ophalen. Voor de rest van de week werd er in
de meeste gevallen niet geslacht. Dit alles terwijl op 5 km afstand
een goed geoutilleerd slachthuis stond. Maar achteraf kijk je
een koe in de kont, zoals een boerengezegde luidt.
Op 1 juni 1956 wordt het slachthuis verkocht aan de fa. C. Veer,
die aan de Achterweg samen met de familie Kok de wasserij 'De
Lelie' exploiteerde. De fa. Veer gaat onder de naam 'Dubbel
Blank' alleen voort en viert in 2009 het 100 jarig bestaan van haar
wasserijbedrijf aan de Lijtweg.