G^HOOGVQRST EERSTE BERGER ELECTRISGHE VLEE8CHH0UWERIJ. KEBKSTBAAT. - INT, TEL, 18, ALLE FIJNE VLBESCHWABEN MACHINAAL UITGESNEDEN. - OFOEK1GHT 1892. - WOBDEW Jan Victors, De varkensslachter, (uit: Charles Wentick, Eten en drinken in beeld, Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1979) Advertentie uit P. Rus, Gids voor Bergen en Bergen aan Zee, 1918 Zuidergeest' (thans Lijtweg) aan slager - of 'vleeschhouwer' zoals hij zich in een advertentie in de Gids voor Bergen en Bergen aan Zee, door P. Rus uit 1918 noemt - Hoogvorst, in erfpacht heeft gegeven voor een op te richten slachtplaats. Het is de tijd dat de slagers zelf hun aangekochte vee slachten. Daar elektrische koel- en zelfs vrieskasten op dat moment nog niet tot de inventaris van de winkeliers behoren, worden vleesproducten op allerlei manieren, zoals roken, zouten, koken of inleggen in zuur, bewerkt om de houdbaarheid te verlengen. De meeste slagerijen beschikten dan ook over een rookhok en een worst- en spekkokerij. Wel kwamen langzamerhand koelruimten in zwang die gekoeld werden met fabrieksmatig vervaardigde staven ijs. Dit in navolging van de 's winters in ijskelders opgeslagen brokken ijs uit singels en sloten in vroeger tijd. Nadat in 1919 landelijk de Vleeskeuringswet van kracht geworden is, wordt op grond hiervan door de gemeenteraad op 31 augustus 1920 de slachtplaats van Hoogvorst aangewezen als centrale slachtplaats en wordt er een plaatselijke verordening voor de keuring van vee en vlees vastgesteld. Uit correspondentie met B W in 1921 blijkt dat P. de Waard reeds 35 jaar een slachtplaats op 't Woud heeft. Overeengekomen wordt dat hier nog slechts noodslachtingen zullen plaats vinden. Dit is het slachten van bijvoorbeeld een dier dat een poot gebroken heeft en ter plekke is afgemaakt of een door verwenteling overleden schaap. (In deze dieren is vóór de slachting het bloed gestold, waardoor het vlees slechts heel kort houdbaar is en dus buiten de reguliere handel moet blijven). Voor de slachting is een keurmeester vereist, die het slachtvee keurt op gezondheid en dus geschiktheid voor consumptie. Hiervoor wordt als tijdelijke keurmeester de heer Voorthuysen, directeur van het abattoir te Alkmaar, aangetrokken. Diverse raadsvergaderingen in 1922 worden gewijd aan de vraag of voor de keuringen definitieve aansluiting bij het Alkmaarse slachthuis financieel wenselijk is of dat het goedkoper is een eigen keurmeester aan te trekken. In augustus 1926 meldt C. Roodzant, veearts te Alkmaar, bereid te zijn voor 3000,- de taak van keuringsveearts en tevens hoofd van dienst te vervullen, inclusief de vervanging bij het jaarlijks verlof van de keurmeester en hulpkeurmeester, alsmede een vergoeding voor het gebruik van zijn laboratorium. B W reageren hierop met de aanbieding van een vergoeding van 800 per jaar voor uitsluitend de vervanging bij verlof en de laboratoriumkosten. Roodzant gaat op dit aanbod in. Ook dient een hulpkeurmeester aangetrokken te worden die ter plaatse woonachtig is. De heer G. de Groot uit Zaandijk solliciteert. Na enig onderhandelen wordt men het eind 1927 eens en komt hij aan de Loudelsweg in Bergen wonen. Omdat de slachtplaats van de gebroeders G. en J. Hoogvorst ondertussen niet meer aan de gestelde eisen van de Vleeskeuringswet voldoet, stellen zij een verbouwing voor. Daarna zal het gemeentebestuur de slachterij kunnen huren op een wel zeer bijzondere voorwaarde. De vergoeding aan de gebr. Hoogvorst wordt gerelateerd aan het aantal geslachte dieren. Dit betekent dat voor een koe en een paard 3,50; een varken ƒ2,-; een vet kalf 1,50; een licht kalf en een schaap 1,-; voor een speenvarken, een nuchter kalf of een geit tenslotte 0,50 wordt betaald. Tezelfdertijd wordt door B W in een brief aan de gemeenteraad uitgebreid beargumenteerd dat vernieuwing van het slachthuis noodzakelijk is. Dit is aanleiding voor de raadsleden Jb. Swaag Jnz. en L. den Das om Gedeputeerde Staten van Noord Holland (GS) op 16 februari 1927 te verzoeken, om aan het deel van de begroting betreffende uitgave voor een nieuw slachthuis, de goedkeuring te onthouden. Volgens hen zouden B W 'op zeer handigen wijze' misbruik hebben gemaakt van deskundige adviezen en die in verband hebben gebracht met de noodzaak tot nieuwbouw. Hierdoor zou vele raadsleden zand in de ogen zijn gestrooid met als gevolg dat zij vóór nieuwbouw gestemd hadden. Op het adres om 'bericht en raad' door GS aan B W gezonden, antwoord het college: 'Wij zullen niet ingaan op de aantijgingen die adressanten in verband met gevraagde adviezen aan het adres van B W meenen te mogen bezigen, daar deze verre buiten de lijn liggen, waarlangs wij de gemeentezaken wenschen te behartigen. Uiteindelijk berichten GS op 12 januari 1928 aan B W dat de opponenten hun bezwaar hebben ingetrokken zodat de voorbereiding voor de vernieuwing en uitbreiding van het slachthuis ongehinderd voort kan gaan. Ontwerptekeningen hiervoor van de heren J. de Bunt, D. Henneman en H.J. Roggeveen (gemeenteopzichter) passeren de revue doch worden

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2009 | | pagina 28