Winkels en ambachten in Bergen in de 20ste eeuw In de Winkel van Sinkel is alles te koop. Daar kan men krijgen mandjes met vijgen, doosjes pommade, flesjes orangeade, hoeden en petten en damescorsetten, drop om te snoepen en pillen om te poepen. PIET VIJN Anton Sinkel was een pionier uit een geslacht van rondtrekkende Duitse handelaren. In 1802 raakte hij in Amsterdam verzeild, waar hij in 1822 de eerste van tal van winkels opende. Daar bleef het niet bij. In een fraai pand, 'Winkel van Sinkel' genaamd, aan de Utrechtse Oudegracht, luidde hij in 1839 met veel durf en zakeninstinct het tijdperk van de grootwinkelbedrijven in. Daarmee was hij de stichter van het eerste warenhuis van Nederland. De grote bloeitijd van de warenhuizen brak pas door in de 20ste eeuw. Deze ondernemer had een aanlooptijd nodig om zijn formule tot succes te brengen. Hij had te maken met de behoudzucht van zijn tijdgenoten die een typisch Nederlandse trek in hoge ere hielden: men wantrouwde namelijk het onbekende. Sinkel had als reclame-uiting het welbekende versje bedacht: Tot ver in de 19e eeuw kocht vrijwel iedereen op het platteland bij degene die het maakte: brood bij de bakker, zuivelpro ducten en vlees bij de boer, groenten en fruit bij de tuinder, en voorwerpen voor in en rond de woning bij de klompenmaker, de smid en de timmerman. Maar ook marskramers (straatventers) en markten voorzagen in een duidelijke behoefte. Aan het einde van de 19e eeuw kwam daar geleidelijk verandering in. Er had tussen 1880 en 1914 een stille revolutie plaatsgevonden. Eerst in de steden en later in de dorpen kwamen winkels waar steeds meer artikelen te koop waren. Toerisme zette Bergen in beweging In het Bergen van vóór 1900 bestond tussen de mens en zijn omgeving een zekere harmonie. Al eeuwenlang hadden de inwoners, hoofdzakelijk ambachtslieden, boeren en tuinders, waarvan gezinsleden vaak meewerkten, hun consumptiewen- sen aan een bescheiden inkomen aangepast. In de eerste decennia van de 20ste eeuw ontwikkelde Bergen zich in een sneller tempo dan andere Noord-Hollandse dorpen. Dat kwam door de bouw van vele villa's en door een sterke opkomst van het toerisme. De treinverbinding met Alkmaar vanaf 1905 heeft dit alles bevorderd. Er ontstond een andere bevolkingssamen stelling. De plaatselijke middenstand van Bergen groeide mee en speelde in op de toenemende vraag naar luxe producten. De winkels kregen een ander aanzien. Kleine ramen werden vervangen door grote spiegelruiten en echte etalages. Slagers en bakkers boden extra service door hun verse producten met de transportfiets bij de pensions en hotels te bezorgen. In 1913 werd Bergen op het elektriciteitsnet van de K.E.M. aangesloten en gingen ook hier de ambachtelijke bedrijven over op de aanschaf van elektrische machines en gereedschappen. Hierdoor verdween het extreem zware werk en grotendeels ook de nachtarbeid. Voorspoed en tegenslag In deze en komende kronieken zal de opkomst en de gedeeltelijke teloorgang in de 20ste eeuw van bepaalde bedrijfstak ken in Bergen worden beschreven en cijfermatig worden toegelicht, te beginnen met de brood- en banketbakkersbranche. Grote veranderingen in de maatschappij lagen hieraan te grondslag, zoals: langdurige werkeloosheid in de jaren dertig, de bezetting door het Duitse leger in 1940-1945 met een voor vele Bergenaren in die tijd gedwongen evacuatie van enkele jaren, en de opkomst van het grootwinkelbedrijf in de zestiger jaren.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2009 | | pagina 15