geschut ter verdediging van de stad tegen de oprukkende
Spanjaarden.
Hier volgen nog een paar buitenmaten van het
kerkgebouw ontleend aan Kok s beschrijving: de westmuur was
64 (Rijnlandse) voet breed, het schip 103 voet lang, de zijmuren
26 voet hoog, de nok van het dak bereikte een hoogte van 76
voet. Tussen het derde en vierde raam bevonden zich aan de
noord- en zuidmuur twee ingangen, waarvan het zuidelijke
aldus Kok van een voorportaal was voorzien van 17 voet hoog
en 13 voet breed. Het koor was 60 voet lang en 66 voet hoog.
Na zijn beschrijving van het exterieur verplaatst Kok zich
in een denkbeeldige 16c-eeuwse bezoeker die de kerk via de
westelijke ingang binnengaat: 'Hier vald het oog wel aenstonds
en eenigsints op Doopvont en Biechtstoeldie men gemeenlijk
in het Voordeel [=het schip] der Kerken steld; Dan, word het
[oog] veel meer getroffen door een Werkstuk van Menschelijke
konst, dat dit Gesticht geen kleinen Luister bijzet; ik meen dat
schoone Orgel met haer Okzael of Zangkoordat, naar allen
schijn, tegen over het Hoofd Outer[= hoofdaltaar] en dus aen
des Toorens binnenmuur in de Kerk geplaetst was; Dat Bergens'
Kerk doch met een aenzienlijk Orgel, van geen geringen
omslag [=omvang] was versierd, durf ik op verscheidene
Gronden vaststellen; ik zal er maer twee opgeven: Nemen
wij dan in aenmerking, dat Bergen zulk een schone Kerk, als
ik reeds gezegd hebbe: Zulk eene bloeijende en welgegoedde
Gemeente, alsmen ligt kan bewijsen, gehad hebbe; en, dat
de Godsdienst, dien zij aenkleefde, het Orgel Musijk gaerne
hoorde, wat zal men dan aenneemlijker vinden, dan, dat
Bergens' Kerk onder hare versiersels, ook een uitstekend Orgel
aen het nieuwsgierig Oog vertoond hebbeIk zal bet stuk nog
klaerder bewijsen: Een geloofwaardig Geschrift dan in den Jare
1571, den 2(7'"'' van November opgesteld, door den Schout van
Bergen-' en Orgelmaker getekend, spreekt duidelijk van des
Orgels herstelling en verbetering, waer van de Kosten op 475
Guldens zijn uitgelopen: een voldingend bewijs, zoo ik meen,
voor mijn gezegde'.
Uit dit 'geschrift' blijkt dat de kerk beschikte over
een rijk versierd orgel met een Hoofdwerk (het 'Oude Werk'
genaamd) en Rugwerk (toegevoegd in 1571, slechts drie jaar
voor de verwoestende brand!); op een instrument van een
dergelijke omvang kon op dat moment zelfs de Alkmaarse
Laurenskerk niet bogen!'1
Kok stapt in gedachten voort door de kerk en ontwaart een
fraaie preekstoel ter linkerzijde (ook wel de evangeliezijde
genoemd) en bij het begin van het koor de beelden van de
patroonheiligen Petrus en Paulus. Wanneer hij via het koorhek
het kerkkoor binnentreed 'dan...wijken zulke voorwerpen, als
thans dit gebouw vervullen, uit mijne verbeelding, terwijl zij
voor gantscb andere vertoningen plaetse maken': allereerst de
Noorderkapel (in Kok's tijd voorzien van de familiewapens van
de Heren van Bergen) met beelden en een altaar gewijd aan St.
Nicolaas5. Kok heeft zelfs nog laten graven naar een vermeende
onderaardse gang van deze kapel naar De Oude Prins (destijds
in bezit van de Bergense Geestelijkheid), maar tevergeefs...
3 De toenmalige Schout van Bergen was Sebastiaen van Geertsbergen
4 Bergense Kroniek jrg. 11 nr1 De Orgelhistorie van de Ruinekerk'. F van Wijk
5 Uit de eerdergenoemde vicariebrief uit 1501 blijkt dat er iedere dinsdag een mis in deze
Kapel werd opgedragen
Gravure van de kerk vóór de verwoesting. Uit: A. Kok, Het tweede eeuwgetij van
Bergens Kerkverwoesting.
Aan de zuidzijde ontwaart Kok een ander zijgebouw: de
sacristie (tegenwoordig de consistoriekamer) en beschrijft
vervolgens beeldend hoe fraai het koor ingericht moet zijn
geweest met als klapstuk het 'oogverukkend' hoofdaltaar
gewijd aan Petrus en Paulus. Fraaie schilderijen, beelden, een
tabernakel 'en wat niet al' completeerden het geheel. Ook
wijst Kok op een nis in de oostmuur (thans rechts naast de
preekstoel en sinds 1961 weer zichtbaar) die de priester 'ter
handwasching' gebruikte. Samenvattend concludeert Kok dat
die Godsdienst wel eer als op een hogen Troon gezeten was'.
Dat de oude voor-reformatorische gebruiken, zoals de Berger
Ommegang, 'talloze menschen herwaarts trok' en in zijn tijd
nog steeds voortleefden waren daarvan voor hem een levend
bewijs.
Het tweede stuk: Het droevig lot van Bergens Kerk voor
twee eeuwen
De kerkverwoesting behandelt Kok op drie punten: de
datering ervan, de wijze waarop deze geschiedde en tenslotte
wie of wat daarvan de oorzaken geweest zijn.
I. Ten aanzien van de exacte datering is zijn voornaamste
bewijsmateriaal een schilderij uit 1599 'waer in Gij Bergens'
Oude Kerk in hare uiterlijke gesteldheid en luister getekend
ziet'. Het onderschrift vermeldt de datum van de verwoesting:
'in den jare 1574, den listen van Sprokkelmaend of Februari]'
(Ook een later schilderij van de kerk uit 1661 dat het Huis
van Bergen sierde, heeft Kok nog gezien en hij constateert dat
het eerstgenoemde schilderij onmiskenbaar het oudste is). In
een uitgebreide voetnoot geeft Kok in deze paragraaf nog een