commentaar. In dc nu volgende alinea's richten we ons op de hoofdlijnen van de inhoud van het boek, waarbij we de opzet van Andreas Kok zoveel mogelijk volgen. Het motto: Psalm 46 vers 9 Na de Opdracht en de Voorreden tot den Lezer volgt eerst een Verklaring van het negende vers uit Psalm 46: 'Komt, aanschouwt de daden des Heeren, die Verwoestingen op aerde aanrigtKok plaatst de verwoesting van de kerk hiermee in een Bijbels perspectief: de verwoestingen op aarde dienden gezien te worden als 'daden des Heeren' en 'Gods stervelingen' dienden deze daden 'tot gepaste eindens te betrachten' oftewel: er lering uit te trekken. De Kerk-Geschiedenis Na deze opmaat gaat Kok over tot de feitelijke geschied schrijving van de kerk, die hij een driedelige structuur geeft: 1. Bergens Kerkstaet vóór de bekende verwoesting (p. 19-84). 2. 'Het droevig lot dier Kerk voor twee eeuwen' en "t Onderzoek, wat of wie de twee oorzaken van Bergens' Kerkvernicling geweest zijn' (p. 85-151). 3. 'De gevolgen der Verwoesting, tot op dc herstelling van 't oude Koorgesticht' (p. 152-170). Als epiloog volgt een Toepassing oftewel: 'wat kunnen wij [dat wil zeggen: de kerkgangers op 21 februari 1774 in de Ruïnekerk] van deze geschiedenis lerenAls bijlagen zijn de transcripties van twee belangrijke historische documenten bijgevoegd: een transcriptie van de stichtingsakte van het Nicolaasaltaar in de kerk uit 1501 en één van het smeekschrift van de berooide Bergenaren aan Prins Willem uit 1575. Het eerste stuk: Bergens Kerkstaet voor de bekende ver woesting Na een beschouwing over de ouderdom van het dorp, onderbouwd met citaten uit de oudheidkundige literatuur, waarin Kok o.a. de vermelding van 'Bergum' in 866 n.Chr. in een lijst van goederen van de Utrechtse Domkerk noemt, concludeert hij dat men er al 'voor verscheidene eeuwen een Gestichte vond dat voor de openbare Godsdienst oeffening van hare ingezetenen was opgericht'. Verder noemt hij een Giftbrief van Baldricus dc 15% bisschop van Utrecht, uit het jaar 977 en een soortgelijk geschrift van bisschop Conradus de 22' uit 1094, waarin gewag wordt gemaakt van Bergens kerk, toentertijd een onder de Parochiekerk van Schoorl vallende Kapel. Vervolgens geeft hij een lijst van 'Heren' en 'Vrouwen' van Bergen, beginnend met Heer Floris van Haemstede'. Omdat in de oudste geschriften sprake is van een Kapel te Bergen, concludeert Kok dat het een voorganger van de huidige kerk moet betreffen. Het feit dat deze bovendien onderhorig was aan de kerk van Schoorl bevestigt hem in die hypothese. De precieze stichtingsdatum van de latere aan Petrus en Paulus gewijde Parochiekerk (de huidige Ruïnekerk) is Kok niet bekend [en wc kunnen daaraan toevoegen: dat is nog steeds zo!]. Kok noemt een Vicariebrief uit 1501, waarin de kerk duidelijk een Parochiekerk wordt genoemd. Gezien dc (laat-) gotische stijl van het gebouw geen onwaarschijnlijke 'terminus ante quem'! De precieze bouwperiode is hem evenmin bekend; documenten die ons daarover inlichtingen kunnen verschaffen waren en zijn uiterst schaars. Belangwekkend is zijn vermelding van een in tufsteen gebeeldhouwd wapen boven het zuiderportaal. Uit zijn beschrijving blijkt dat dit het wapen van de familie Persijn betreft, een middeleeuws Hollands adelsgeslacht dat banden had met Bergen-'. Naast de beide 'beschermers' Petrus en Paulus noemt Kok een aantal 'bedienaers' (priesters) van dc kerk, te beginnen met Heer Aemilius in 1421 en als laatste, in 1571, Adriaen Meinerts, 'waer op de Hervorming en Overgang van Bergens' Kerk ras gevolgd is' 1572). Daarnaast bevonden zich op Bergens grondgebied twee kapellen: die van Cosmas en Damianus te Wimmenum (volgens Kok gesticht rond 1360, vallend onder de Egmondse parochiekerk, en in Kok's tijd als school in gebruik) en een kapel op Saenegeest gesticht rond 1422 (naar aanleiding van het Heilig Bloedwonder dat zich in 1421 voordeed) waarvan de restanten in 1774 nog duidelijk zichtbaar waren. Ook na de reformatie bleven beide kapellen door de 'Roomsgezinden van gints en elders' druk bezocht 'tot oeffening van hunne Godsdienstwerkenaldus Kok. Vervolgens behandelt Kok in een uitvoerige beschouwing 'de uiterlijke en innerlijke Gesteldheid der vorige Kerken ontbrandt daarbij in een lyrische ontboezeming over de schoonheid en grootsheid van het gebouw, woorden schieten hem haast te kort: 'Welk een ontzachelijk gevaarte dan! Welk een Kostbaer gebouw! Welk een schone Kerk ontdekt zich hier aen mijne Verbeeldingskracht!' Vooral voor de bezoeker die 'voor ruim twee eeuwen' vanuit het noordoosten Bergen naderde moet het 'eene Grootsche Vertoningen een 'verrukkend Gezicht' geweest zijn. Kok begint zijn beschrijving met dc toren, die, als we zijn beschrijving moeten geloven, inclusief spits ruim 70 meter hoog was en de zeelui 'tot bake[n] strekte'! De kerkklokken die de toren vermoedelijk bezat, zijn waarschijnlijk in 1573 gevorderd door het Alkmaarse stadsbestuur ten behoeve van 1 Deze was overigens met Bergens' eerste 'Heer'zie FD Zeiler 'Hoog en vrij'p 39-40 2 Jonkvrouw Jutte Persijn, echtgenote van Jan van Haerlem. één van de eerste Heren van Bergen aan het begin van de 14' eeuw, bezat in 1328 een woning in de Heerlijkheid Zie FD Zeiler, ibidem, p 34-36

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2008 | | pagina 5