De griel in zijn nest in de Berger duinen, 25 mei 1959. Foto Jan. P. Strijbos.
Kale, stuivende duinen spaarzaam begroeid met kruipwilg en zandzegge.
Foto vermoedelijk Jan Strijbos.
De veelzijdige Strijbos
Tot nu toe lag de nadruk op de botanische kwaliteit van de
duinen rondom Bergen aan Zee. We gaan nu in op wat onze
eerste en een van onze grootste natuurpublicisten, Jan P.
Strijbos (1891-1983) over Bergen aan Zee heeft te melden.
Voor heel wat generaties natuurfotografen, -liefhebbers en
-beschermers wasjan P. zoals hij werd genoemd, de grote
inspirator. Tot op hoge leeftijd trok hij door het land met zijn
diavoorstellingen en zijn natuurfilms, die hij met zeer luide
stem van commentaar voorzag. Hoewel hij wras opgeleid voor
bouwkundig tekenaar architect koos hij ervoor om van de
pen te leven en in 1935 verscheen zijn eerste boek De Blauwe
Reiger. Jan P. had een vaste rubriek in dagblad De Telegraaf en
op 14 augustus 1927 schrijft hij voor de eerste keer over zijn
wandelingen in het Berger duin. De jaren daarop schrijft hij
nog diverse malen over duin en bos tussen Bergen cn Bergen
aan Zee. Opvallend is daarbij de beschrijving van de in ieder
geval in de winter zeer hoge waterstand. Vele duinvalleien
staan dan blank om in het volgende voorjaar een rijke flora
te tonen. Met scherpe pen beschrijft hij de bedreigingen in dc
vorm van waterwinning, huizenbouw en wegenaanleg tussen
bij voorbeeld de Franschman en Duinvermaak: De welstand
van Bergen gebiedt verwerping van dit wegenplanwijl bet de
rust en de ongereptheid van het Bergerbosch aantast. En laat. in
Godesnaam ook den schilder ach ügen weg langs den duinvoet
naar Schoorl en Groet zoo smal en bochtig en slecht als hij nu
is.... (De Telegraaf, 2 maart 1930).
Veel van Strijbos' natuurcolumns zijn in 1930 in boekvorm
uitgebracht onder de titel: Waar de Stilte spreekt. Natuurleven
van Holland's blanke stranden en blonde duinen. De uitgave
werd ingeleid door Jac. P. Thijsse, geïllustreerd door S.
Kuperus en uitgegeven door H.J.W. Becht te Amsterdam.
Hoewel we veel minder nauwkeurig de door Strijbos
beschreven situaties in het veld terug kunnen vinden als bij
Bijhouwer het geval was, levert zijn werk toch een beeld op
van een rijk en gevarieerd duingebied met veel dynamiek en
veel ruimte voor een bijzondere planten- en dierenwereld.
Historisch is zijn verhaal De laatste der Mohikanen
over het voorkomen van de griel of doornsluiper in dc duinen.
Strijbos schatte het aantal broedparen van deze bijzondere
vogel in de Berger duinen in de periode 1930-1935 op vijf tot
zeven. In zijn artikel in De wandelaar in weer en wind, 18
(1950), neemt hij ook een eigen foto op, gedateerd 6 mei 1934,
van de kale Berger duinen ....Zoals het broedbiotoop van de
griel er behoort uit te zien. Op grote schaal zijn er stuifplekken,
is de begroeiing ijl en toont het landschap dynamisch. In 1950
nam Strijbos nog maar één nest met twee eieren waar, waarvan
er nog één verloren raakte. Het ornithologische tijdschrift
Limosa vermeldt voor 1951 nog een tweetal nesten. In 1980
vatte Strijbos zijn grote kennis van het voorkomen van de griel
samen in een artikel in Het Vogeljaar (28:80-8S) onder de titel:
De grieleen duinvogel die verdwijnen moest. Net als dat bij
de koraalwortel het geval was, bleek ook dit een necrologie te
zijn.
Tesch en Pannekoek: het zand en de duinen
De eerste wetenschappelijk onderbouwde studies naar dc
samenstelling en herkomst van het duinzand zijn van de
hand van de geoloog P. Tesch. Hij publiceerde de resultaten
in een serie artikelen (duinstudies) in het tijdschrift van