19 jaar de belangen der gemeente naar zijne overtuiging te hebben gediend en aangenaam met de Raadsleden te hebben samengewerkt. Is het toeval dat hij de burgemeester niet apart noemt? Deze zegt als voorzitter deze zeer nuttige kracht te zullen missen. En zijne adviezen als man van zaken werden steeds op hoogen prijs gesteld. In diezelfde vergadering deelt Van Reenen mee dat hijzelf het secretarisambt van de gemeente opgeeft en alleen nog als burgemeester blijft fungeren. Grond voor stoomtram en werkspoor Als in 1902 de Stoomtramweg Maatschappij Egmond- Alkmaar-Bergen is opgericht, heeft Maschmeijer voor de aanleg van de tramverbinding zoals vermeld al een korte termijnlening verstrekt. Maar hij wordt ook geconfronteerd met het besluit van de minister van Verkeer, Waterstaat, Handel en Nijverheid dat onteigening van de benodigde grond 'tot algemeen nut' is. Normaal zou zijn dat Maschmeijer aan een maatschappij, een commerciële onderneming, de grond tegen de marktprijs zou hebben verkocht. Niet in dit geval: hij krijgt de vergoeding die ook voor de grondaankoop ten behoeve van andere tramverbindingen is vastgesteld. Het geprojecteerde tracé loopt over een flink aantal van zijn percelen agrarische grond aan de zuidzijde van de Kogendijk (in sectie D, de Sluispolder), en vervolgens naar het westen toe over verschillende van zijn percelen in sectie C, Oostdorp, welk tracé thans de Van Bladercnweg is. Op 19 juni 1902 vraagt Maschmeijer aan burgemeester en wethouders van Bergen hem vergunning te verlenen om op zijne landerijen gelegen aan de Kogerdijk een Stoomfabriek op te richten tot het vervaardigen van steen. En tevens om een werkspoor te mogen aanleggen met een spoorbreedte van 0,60 Mtr. voorpaardekracht. Dat zou volgens hem het beste langs de berm van de Kogendijk noordzijde kunnen lopen. Maschmeijer is bereid daarvoor een jaarlijkse vergoeding van één honderd gulden te betalen. De gemeente antwoordt op 2 juli dat op 2 juni een concessie is verleend voor het leggen van spoorstaven langs de berm van de Kogendijk. (Heeft Maschmeijer dat niet geweten vanuit zijn lidmaatschap van de gemeenteraad?). De gemeenteraad acht het niet mogelijk langs dezelfde weg ook rails aan te leggen voor de steenfabriek. Op 31 juli wordt de vergunning echter toch verleend. Op 19 december 1902 vraagt Maschmeijer hem vergunning te verlenen voor een werkspoor dwars over de Oosterdijk, naar het Groot Noordholl. Kanaal. Het recht van overweg over daartussen gelegen percelen die hem niet in eigendom toebehoren, heeft hij bij minnelijke schikking verkregen. De Raad verleent dan op 23 december 1902 vergunning voor de aanleg van een werkspoor dwars over de Koosweg, uitmakende de grens tussen de Zuurvenspolder en de Zuider- en Middenrekerpolder. Kosten met ingang van 1904: één gulden per jaar. Dit spoortje zal in eerste instantie gebruikt worden voor de aanvoer van bouwmaterialen en machines voor de fabriek, en van kalk voor de steenfabricage. Op 15 maart 1903 wil Maschmeijer zand gaan winnen op zijn grond ten zuiden van de Natteweg en de Oude Natteweg. Hij vraagt vergunning een werkspoor te mogen leggen op het oostelijke einde van het Zakedijkje. Het is dat stukje van het Zakedijkje vanaf zijn land tot aan het vroeger aan Pieter Bruin behorende, waartegen het Zakedijkje dood loopt. Ook deze vergunning wordt verleend. Bergens industrieel Zoals gezegd krijgt Maschmeijer in 1902 vergunning voor de bouw van de kalkzandsteenfabriek aan de Kogendijk. De gedachte is met behulp van gebluste kalk, duinzand en stoom

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2008 | | pagina 14