I August Maschmeijer en Marie Reidel bij hun 25-jarig huwelijksfeest in 1900 aan de achterzijde van Zuilenhof. (bron: mevrouw Eisma-Bor) Maschmeijer leerde hun zich met weinig hulpmiddelen in te richten. Ze noemden hun vestiging, passend bij hun schilderwijze in de open lucht, 'Plein Air'. Zat in die benaming ook niet een verwijzing naar de staat van onderhoud? Wat ze er schilderden noemden ze: het gekke werk. Omstreeks 1910meldt Aranca...deed Grootvader de loods verbouwen tot ateliers voor de schilders. De Witte Schuur is dus niet heel lang als landbouwschuur gebruikt. Vanaf de komst van Colnot en Filarski krijgt het gebouw de naam: Artibus Ingenuis Sacrum (Heiligdom voor de Edele Kunsten). In dit heiligdom was ook de god Bacchus thuis: verkopen van de schilders werden met wijn gevierd. Colnots kinderen Guus (1913), Clara (1918) en Karei (1921) werden in de Witte Schuur geboren. De huurprijs voor het pand bedroeg, net als voor hun eerste huisvesting ƒ10 per maand plus, zoals het huurcontract aangeeft, voor ieder jaar of gedeelte daarvan een studie. Zo steunde Maschmeijer deze door hem gewaardeerde schilders, want ze kregen veel meer woon- en werkruimte voor hetzelfde bedrag. Kennelijk hadden ze daar graag de jaarlijkse afdracht van een van hun kunstwerken voor over. Op die wijze zijn er verscheidene Colnots en Filarski's in de familie Maschmeijer gekomen, naast wat Maschmeijer nog aankocht. Hij werd de grootste verzamelaar van Filarski's luministische werk uit die tijd. Het palet van de Bergense School was toen nog niet donker. Van het verdiende geld kon Filarski zijn eerste reis naar zijn zus in Zwitserland maken. In 1923 verhuisde Colnot naar de Lijtweg, nu nr. 14. Filarski ging in datzelfde jaar wonen op de hoek van de Oosterweg en de Jan Apeldoornweg. Dit pand was in 1917 voor Maschmeijer als expositieruimte gebouwd en werd 'De Kunsttempel' genoemd; men vindt ook 'De Kubus' en 'De Electrische Kubus', allemaal speelse termen uit het artiestenmilieu. In 1945 werd dit huis gesloopt. Handelen in kunst heeft Maschmeijer nooit gedaan. Toen de rijke Amsterdamse makelaar Piet Boendermakcr zich in 1916 in Bergen vestigde nam die de rol van beschermheer van de beeldend kunstenaars van Maschmeijer over. Voor hem was de handel een vanzelfsprekend onderdeel van zijn beschermheerschap. Een andere kunstenaar die aan een woning in Bergen geholpen werd was de musicus Dirk Happée, eerste violist van het Concertgebouworkest. Plij kon van Maschmeijer in 1911 grond kopen om een huis op te bouwen. Het huis staat er nog steeds: Natteweg 44, een idyllisch pand tussen de oprukkende nieuwbouw van het Zakcdijkje en De Marke. De schilder Henri ten Holt mocht van August vlak naast het perceel van Happée in 1913 een houten atelier met woning neerzetten. Toen Ten Holt in 1918 naar Egmond verhuisde nam hij het bouwsel mee en later weer mee terug naar Bergen. August en Marie reisden veel, ook naar hun familie. Voor hun familieleden waren ze omgekeerd ook heel gastvrij. h Henri ten Holt in 1920. (bron: Kranenburgh Cahier 5)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2008 | | pagina 10