Mijn geboortehuis in Oostdorp In Bergen staat een huis. Nog steeds heb ik het gevoel dat het mijn huis is, hoewel dat officieel nooit zo was. Ik ben er geboren en woonde er ongeveer de eerste twintig jaren van mijn leven. Het was (en is) een stevig gebouwd huis, simpel, zonder franje. Het is vierkant, met een rieten dak en een schoorsteen in het midden. De ramen zijn vrijwel symmetrisch gerangschikt en de muren zijn begroeid met klimop en wilde wingerd. Rond 1920 maakten mijn grootmoeder en mijn vader het ontwerp, waarna de metselaar en de timmerman::' van het dorp het bouwden. En in 1921 stond het daar, mooi en helder. Gedurende vele jaren was het omringd door grasland. Via mijn vaders atelierraam, uiteraard op het noorden, keek je door kleine ruitjes naar weilanden, koeien, slootjes en nog eens weilanden en daarachter naar de Schoorlse duinen met de Nok. De tuin vormde een eenheid met huis en omgeving en was zoals (in mijn ogen) een tuin moest zijn: wild, met bramen- en frambozenstruiken, een moerbeiboom, lijsterbessen en een schommel. Kenmerkend voor het huis waren de geuren van hout, van de ruwe mat op de vloer, van bloemen, en in het atelier van potloodslijpsel, papier en lekkere tabak. Het moet er stil geweest zijn toen. De weinige geluiden uit de omgeving kwamen van hanen en kippen en af en toe van een koe. Maar een paar maal per dag werd de landelijke stilte verbroken door het gefluit en gerinkel van de tram, ons aller 'Bello', steevast gevolgd door de stem van de conducteur: Oostdorrup. Het was alsof het huis deze geluiden accepteerde alsof ze erbij hoorden. En dat was ook zo. De oorlog kwam en met de oorlog, de evacuatie van praktisch alle mensen die langs de kuststrook woonden. De bezetter 'moest' immers huizen betrekken om zo sterk mogelijk te staan tegenover een eventuele invasie van de geallieerden, vanuit zee bij onze kust. In 1943 kreeg mijn familie orders binnen drie dagen weg te zijn - weg - uit het huis, weg van de tuin, van de sfeer... En in Bergen bleef het huis achter met inkwartiering. Nu van veel Duitsers en veel Mongolen. Hoe de geluiden, de sfeer er toen geweest moeten zijn, laat zich nauwelijks raden. Alleen het specifiek Bergense licht dat door het hele huis scheen, moet hetzelfde geweest zijn. Maar of het werd gezien? Op een meer dan walgelijke manier moet er zijn huisgehouden. Zelfs zo, dat het na de oorlog nog drie maanden duurde eer wij het na twee en een half jaar weer mochten betrekken. Het enige, echte pluspunt van die vreselijke evacuatie was, dat wc na de oorlog konden terugkomen in Bergen, terug in het huis. En ook al was ik zelf nog heel erg klein, opeens zag ik bewust wat ik vroeger als vanzelfsprekend had aangenomen: ik zag nu hoe mooi ik het huis vond, hoe helder, hoe grandioos de sfeer, de geuren waren. En wat alles héél positief overheerste, was het Bergense licht dat ieder seizoen weer op verschillende manieren het huis binnenstroomde. Als je nog heel klein bent, zoals ik vóór de evacuatie, neem je je omgeving waar zoals die zich aan je voordoet: je vader, je moeder, je huis, ze zijn er. Je voegt er geen naamwoorden bij omdat je eenvoudig nog te jong bent om te weten wat vergelijken is. Bijvoeglijke naamwoorden komen later, als je wat ouder bent, als je wat bewuster leeft. In die twee en een half jaar was ik natuurlijk ouder geworden en door de evacuatie kon ik beter vergelijken. Meer bewust dan ooit tevoren kon ik kijken naar het huis, naar de tuin, naar de omgeving. Meer bewust dan ooit kon ik het een mooi De graficus en schilder Bernard Essers met zijn vrouw en hun twee dochters, Hilda en Trudy, voor het huis Natteweg 17, ca. 1942 (foto-collectie Hilda Essers). huis vinden, kon ik ervan houden. Het was alsof het huis, veel ouder en wijzer dan ik, dit allemaal stilzwijgend, heel goed begreep. Veel jaren gingen voorbij en inmiddels woonde ik in veel andere huizen, maar mijn geboortehuis is met al zijn eenvoud en kracht niet meer uit mijn leven weg te denken. Sinds decennia is het niet meer van de familie, maar het staat er nog steeds, zonder franje, zonder pretenties. Het grasland eromheen is volgebouwd nu, met wegen en huizen. Van de Nok is niet veel meer te zien, maar in mijn herinnering staat het er nog steeds omringd door weilanden met slootjes, met koeien en kippen. En ook al werd (en wordt) het na ons bewoond door veel nieuwe bewoners, in mijn gevoel is hel nog steeds zoals toen en nog steeds van mij. Ook dat gevoel is zonder franje, het is er gewoon nét zo stevig en helder als het huis er is, met de schoorsteen in het midden. de timmerman was A. Bijpost Wie zou er niet verliefd worden op dit huis? (Natteweg 17, foto Hilda Stuyt-Essers).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2007 | | pagina 33