Po ld.
■'//et Ifnuri
Kaart uit de
Gemeenteatlas
i/an J. Kuyper,
1866.
I
1 Mangelmolen
2. Noorder-Rekermolen
3. Midden-Rekermolen
4. Zuider-Rekermolen
5. Oudburgermolen
6. Zuurvensmolen
7. Sluismolen
8. Damlandermolen
9. Philisteinse molen
10. Viaanse molen
11. Dikke molen
resultaat van ingrepen van de graaf van Holland, de heer van
Bergen of de Abdij van Egmond. Integendeel, alles wijst erop
dat de boeren zélf de stuwende kracht achter de
poldervorming waren.
Dijkjes en poldervorming
De bodem van Bergen en omgeving wordt gedomineerd door
een serie zuid-noord lopende strandwallen en dwars daarop
gelegen haakwallen gevormd rond de monding van een oud
krekensysteem, het zogenaamde Zeegat van Bergen. De lager
gelegen strandvlakten tussen deze wallen raakte in de loop der
tijd bedekt met dikke veenkussens. Dit landschap onderging
vanaf het einde van de achtste eeuw grote veranderingen.
Allereerst kwam er een nieuw proces van duinvorming op
gang. Het brede en hoge duinmassief van de 'jonge duinen'
kreeg gestalte. Tegelijkertijd won het water achter de
duinenrij snel terrein. Dit was enerzijds het gevolg van het
opwarmen van het klimaat waardoor de groei van het veen tot
staan werd gebracht, anderzijds een effect van menselijke
activiteiten. In de 10' en 11' eeuw trokken kolonisten het
moerassige veengebied in en begonnen het te ontginnen. Om
het natte veen geschikt te maken voor landbouw, werden er
slootjes in gegraven. Door de betere ontwatering begon het
uit halfvergane plantenresten opgebouwde veen alsnog te
oxideren. Dit proces werd extra bevorderd door het ploegen
van de bodem waardoor de grond nog intensiever in contact
met de zuurstof in de lucht kwam. Het veen 'verbrandde'
langzaam en ging als koolzuurgas in de atmosfeer op. Het
resultaat was een razendsnelle daling van het maaiveld tot
twee meter per eeuw.
De bodemdaling maakte het land bijzonder kwetsbaar
voor het water. De bevolking op de oude strandvlakte tussen
Egmond, Heiloo en Bergen kreeg met overstromingen te
maken. Bij storm drong het water vanuit het noorden op door
de Rekere, een kreek die uitkwam in de Zijpe. Vanuit het
zuiden kwam het gevaar uit het IJ. In de kom van de streek
lag een moerassig gebied, juist hier won het water snel terrein
en zo kregen de Berger- en Egmondermecr gestalte. Ter
bescherming van de resterende landbouwgronden begon men
met het opwerpen van allerlei dijkjes. Hierdoor werd het
landschap ten oosten en noordoosten van Bergen in verschil
lende compartimenten verdeeld, waaruit enkele polders
voortkwamen. De Zuurvenspolder is het beste voorbeeld.
Deze wordt begrensd door de Kerkedijk en de Baakmeerdijk
aan de noordzijde, de Oosterdijk aan de oostzijde en de
Zuurvensdijk en de Kogendijk aan de zuidzijde. Aan de
westzijde sloot de Zuurvenspolder aan op de hoge gronden
van Bergen. De zuid- en de oostgrens van de Oudburger-
poldcr bestonden eveneens uit enkele middeleeuwse dijken,
respectievelijk de Kerkedijk en de Klaassendijk. De
noordgrens van deze polder was de tussen twee kaden gelegen
sloot op de banscheiding tussen Bergen en Schoorl.
De poldervorming kreeg een belangrijke impuls door de
introductie van de windwatermolen aan het begin van de 15