aanvankelijk in eenvoudige behuizing in verweer tegen de elementen. Natuurlijke hoogteverschillen werden door afvlakking tot bruikbare grond gemaakt en er werd zoet water benut. Het buitengebied werd benut voor begrazing en het buitenwater om er te vissen of zich te verplaatsen. De plaatselijke bossen in de omgeving leverden hout en voedsel. Wel moest de mens inventief zijn om te overleven en zette zijn woonstede natuurlijk zoveel mogelijk naar zijn hand. Bij gunstige omstandigheden zullen gemeenschappen een groei vertoond hebben en door gezamenlijke aanpak, uitwisselen van kennis en goederen, betere overlevingskansen verkregen hebben. Maar in de loop van de derde eeuw is de bewoning plotseling van de hoge geestgronden verdwenen, om pas in de Karolingische tijd (700 - 950) terug te keren. Vroege middeleeuwen Toen mensen zich opnieuw in de kuststrook vestigden, namen zij ongetwijfeld ervaring en kennis mee. De natuur legde echter nog steeds grote beperkingen op. Rond 600 ging de mens zich kleinschalig met het door water en wind gevormde land bemoeien, vanaf 800 gebeurde dat vanuit afzonderlijke boerengemeenschappen. Er werden natte zand-, klei- en veengronden gebruiksklaar gemaakt. Op Zanegeest ontstond zo een esvormige nederzetting een z.g. krans-es. In die tijd begon men eveneens, maar weinig gestructureerd, met het aanleggen van dijkjes. Ongetwijfeld liep de geschiedenis van het watergebruik, water keren en -geleiden, parallel aan de historie van de eerste menselijke nederzettingen met een min of meer permanent karakter. De natuur zelf diende tenslotte als voorbeeld met het doen ontstaan van zandbanken, vloedmerken en afzettingen langs stranden, rivieren en meren. Grote ontginningen Vanuit kleine woongemeenschappen ontstonden na 900 de grote ontginningen. Het einde van de vroege middeleeuwen betekende tevens dat vanuit de hoge veilige gronden begonnen werd met een oostwaarts gerichte ontginning en exploitatie van het veen. Een noodzaak, want de bevolking nam gestaag toe. Nederzettingen werden dorpen als ze al niet uitgroeiden tot kleine steden, De eveneens toegenomen technische en organisatorische kennis was hard nodig bij het in cultuur brengen van de water-, moeras- en veenrijke omgeving. Let wel, het begin van deze uitgebreide werkzaamheden aan de vooravond van de volle middeleeuwen, vond plaats in een tijd zonder 'waterhuishouding'. Deze ontstond pas toen landelijke en kerkelijke overheden zich gingen inzetten. Hoe dan ook, de natuur maakte Nederland en de mens richtte haar in en vormde in de loop van de Middeleeuwen, door grotere eendracht, het Hollandse landschap. Het veen Levend door water verzadigd veen was niet bewoonbaar. Het groeide in grote kussens, zelfs over de oude duinen heen en voerde overtollig water via natuurlijke veenstroompjes en beken af naar zee en lager gelegen land. Het natuurlijke afwatcrings- proces versnellen door beekjes te vergraven deed het veen verdrogen, inklinken en op den duur zelfs verdwijnen (oxideren). Zelfs enkele doorbraken van de zee hadden aanvankelijk een gunstig effect en maakte een betere ontwatering van het veen mogelijk. Ontwatering deed echter ook de oude duinen verdrogen wat verstuiving veroorzaakte en de jonge duinvorming mede mogelijk maakte. Op het samengeperste veen kon gewoond worden en dat bevorderde o.a. de onderlinge contacten. Een nadelig gevolg van het handelen van de mens was evenwel dat plaatselijk veenstroompjes met weinig verhang, verbreed raakten en door onderlinge verbindingen uitgroeiden tot plassen en meren. Een proces waar uiteindelijk de zee op inspeelde. De zee als vriend en vijand dus. Dat laatste vooral, toen er andermaal een transgressiefase begon en de zee in de elfde eeuw 'dankbaar' gebruik maakte van wat er al in haar voordeel tot stand gebracht was. De mens werd genoodzaakt tot een duidelijk offensief beheer. Het echte verweer begint Tijdens de vroege Middeleeuwen zullen grondgebruikers waarschijnlijk het afvloeiende water naar lage gebieden rond akkertjes, kleinschalig geweerd hebben door het opwerpen van lage kaden, met materiaal uit de directe omgeving. Zij konden niet bevroeden dat dit het begin was van een groot gevecht tegen het zeewater in de elfde en twaalfde eeuw. Het werd natter, strandvlakten werden moerassen en meren. De Berger- en Egmondermeer ontstonden en er werd klei afgezet. Zo ook op het Rekerwed ten noorden van Zanegeest. Voor later wel gunstig, maar in die tijd vervelend voor de bewoners van de hoge gronden die lagere delen in de omgeving exploiteerden. Omdat het zeewater behalve uit het noorden ook via de Almere-lagune en het Oer-IJ noordwaarts naar Egmond vloeide, werd het tijd voor de bewoners van de Abdij aldaar,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2006 | | pagina 38